ECLI:NL:RBMNE:2020:4680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/3223
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende maatwerkvoorziening Wmo

Op 29 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een verdagingsbeslissing van verweerder. Verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) voor het aanpassen van zijn woning. Deze aanvraag werd op 12 mei 2020 afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had eerder op 3 juli 2020 een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

In de uitspraak van 29 oktober 2020 oordeelde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit omdat er tegen het besluit van 11 september 2020, waarin de termijn voor het beslissen op het bezwaar werd verdaagd, geen rechtsmiddel openstond. De voorzieningenrechter verwees naar artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat beslissingen ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar zijn voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang treft. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie die een spoedeisend belang rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3223

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van een vergoeding voor het aanpassen van de woning aan [adres] in [woonplaats] afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen (UTR 20/1987).
Verweerder heeft vervolgens in zijn besluit van 11 september 2020 aan verzoeker medegedeeld dat de termijn om te beslissen op het bezwaar van verzoeker op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken wordt verdaagd.
Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft op 13 september 2020 bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 9 september 2020 gevraagd om een nadere uitleg. Verzoeker heeft bij brief van 10 oktober 2020 hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat tegen het besluit van 11 september 2020 tot verdaging van de beslistermijn namelijk geen rechtsmiddel (zoals een verzoek om voorlopige voorziening) open. Dat volgt uit artikel 6:3 van de Awb. In dat artikel is bepaald dat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Dat sprake is van die uitzonderingssituatie, en het verdagingsbesluit verzoeker rechtstreeks in zijn belang treft, ziet de voorzieningenrechter niet in. De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 9 oktober 2020 gevraagd om uit te leggen waarom van zo’n uitzonderingssituatie sprake zou zijn. Verzoeker heeft hierop in zijn brief van 10 oktober 2020 vermeld dat verzoeker zijn nieuwe woning nog niet kan betrekken omdat verweerder (naar zijn zeggen) weigert mee te werken aan aanpassing van de woning. Verzoeker verblijft in afwachting daarvan bij zijn ouders. Gelet op deze uitleg van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verzoeker de beslissing op bezwaar niet kan afwachten. Dat door het verdagen van de beslistermijn een onomkeerbare situatie ontstaat en een acute voorziening vereist is, ziet de voorzieningenrechter niet. Een andere reden om spoedeisend belang aan te nemen, is de voorzieningenrechter evenmin gebleken.
Nu geen sprake is van een uitzonderingssituatie, geldt de algemene regel uit artikel 6:3 van de Awb dat tegen een verdagingsbeslissing geen rechtsmiddel open staat. De voorzieningenrechter kan het verzoek om voorlopige voorziening dan ook niet inhoudelijk in behandeling nemen en verklaart het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.