ECLI:NL:RBMNE:2020:467

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
C/16/495267 / FL RK 20-83
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, uitspraak gedaan in een zaak waarin betrokkene beroep heeft ingesteld tegen een door de burgemeester opgelegde crisismaatregel op 7 januari 2020. Betrokkene, geboren in 1984, heeft het beroep ingediend via haar advocaat, mr. F. van Seventer, en heeft aangegeven niet ter zitting te verschijnen om zich te concentreren op haar behandeling. De rechtbank heeft op 29 januari 2020 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij de advocaat van betrokkene en vertegenwoordigers van de gemeente en GGZ Centraal aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de crisismaatregel heeft opgelegd op basis van een geneeskundige verklaring die een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel aangaf, veroorzaakt door gedrag voortvloeiend uit een psychische stoornis van betrokkene. Betrokkene heeft in haar beroep aangevoerd dat de crisismaatregel niet in overeenstemming was met de wetgeving, omdat er geen sprake was van een crisissituatie en zij niet was gehoord door de burgemeester voordat de maatregel werd opgelegd.

De rechtbank heeft de eerste beroepsgrond verworpen, omdat er voldoende bewijs was dat er op het moment van de beslissing sprake was van een noodsituatie die een crisismaatregel vereiste. Echter, de rechtbank heeft de tweede beroepsgrond gegrond verklaard, omdat de burgemeester niet voldoende heeft voldaan aan de verplichting om betrokkene te horen, wat essentieel is voor een goede belangenafweging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wettelijke bepalingen niet in acht zijn genomen bij het afgeven van de crisismaatregel, en heeft het beroep gegrond verklaard. Het verzoek tot proceskostenveroordeling is afgewezen, aangezien betrokkene geen griffierecht verschuldigd was en er geen andere kosten zijn aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Lelystad
zaak/rekestnr.: C/16/495267 / FL RK 20-83
datum uitspraak: 6 februari 2020
Beroep tegen een crisismaatregel
Beschikking van 6 februari 2020van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, naar aanleiding van het beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel, ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1984,
wonende [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. F. van Seventer te Bussum.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de behandelaar van betrokkene,
mr. J. Beumer, officier van justitie,
de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] .

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 13 januari 2020, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de door de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] op 7 januari 2020 jegens haar opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beslissing van de burgemeester houdende het opleggen van de crisismaatregel d.d. 7 januari 2020;
- de beschikking tot voortzetting van de inbewaringstelling van 17 december 2019;
- de geneeskundige verklaring d.d. 13 december 2019;
- de medische verklaring d.d. 7 januari 2020;
- de handreiking Wvggz.
1.2.
De advocaat heeft op 27 januari 2020 telefonisch laten weten dat betrokkene niet ter zitting zal verschijnen. Betrokkene wil zich focussen op haar behandeling, die nu in het vrijwillig kader plaatsvindt. De rechtbank stelt daarom vast dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020, in het gebouw van de rechtbank te Lelystad.
1.4.
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- mr. F. van Seventer, advocaat van betrokkene,
- de heer [A] ( [functie 1] ) namens GGZ Centraal,
- de heer [B] , ( [functie 2] ) namens de gemeente [naam gemeente] .
1.5.
Ter zitting zijn nog de volgende stukken overgelegd:
- het hoorverslag van [organisatie 1] van 7 januari 2020, overgelegd door de heer [B] .

2.Het beroep

2.1.
Betrokkene heeft op 10 januari 2020 beroep ingediend tegen de door de burgemeester verleende crisismaatregel. Betrokkene heeft verzocht haar beroep gegrond te verklaren en de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.De gronden waarop het beroep rust

3.1.
Het beroep van betrokkene is gebaseerd op een tweetal gronden, die hierna verder worden uiteengezet.
3.2.
Als eerste grond wordt – kort gezegd – aangevoerd dat de crisismaatregel is verleend in aansluiting op een, op grond van de Wet BOPZ, verleende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (IBS). In de geneeskundige verklaring die ten grondslag lag aan de IBS werd al aangegeven dat er een rechterlijke machtiging was aangevraagd. In de medische verklaring die is opgesteld in het kader van de crisismaatregel is opgenomen dat het door de nieuwe Wvggz niet mogelijk is geweest om op tijd (dus voor afloop van de IBS) een zorgmachtiging aan te vragen. De crisismaatregel is niet verleend in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er had geen crisismaatregel afgegeven behoren te worden. Daarnaast is uit de medische verklaring af te leiden dat er geen sprake was van een crisissituatie. Er was dus geen noodzaak tot het verlenen van tijdelijk verplichte zorg en er was geen sprake van onmiddellijk ernstig nadeel.
3.2.
Als tweede grond wordt aangevoerd dat betrokkene, voor het afgeven van de crisismaatregel, niet is gehoord door de burgemeester. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de opname van het gesprek waarop het gesprek door de horende partij is beëindigd.

4.De standpunten ter zitting

4.1
Als verdere onderbouwing voor het beroepschrift is namens betrokkene ter zitting nog het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de eerste beroepsgrond is naar voren gebracht dat de voortzetting IBS per 1 januari 2020 beschouwd wordt als een voortzetting van een crisismaatregel, waardoor er een zorgmachtiging had moeten worden verzocht. Dat er geen verplichte zorg nodig was ten tijde van de crisismaatregel is een argument om te kunnen zegen dat er geen crisismaatregel nodig was. Betrokkene verbleef op dat moment al in de [organisatie 2] en haar behandeling was al opgestart. Over de tweede beroepsgrond heeft de advocaat nog aangegeven dat dit wordt uitgevoerd door de instantie [organisatie 1] . Zoals [organisatie 1] op haar website aangeeft moet de nadere invulling van het begrip horen verder worden uitgekristalliseerd in de jurisprudentie. In ieder geval wordt in de jurisprudentie benadrukt dat het horen van de betrokkene een essentieel recht is.
Betrokkene wilde het gesprek alleen vertrouwelijk houden en wilde niet dat het werd opgenomen en toen is het gesprek beëindigd. Als het gesprek verder was voortgezet had de burgemeester een beter beeld kunnen krijgen van de situatie van betrokkene en haar mening. Het horen is voortijdig gestopt, waardoor de burgemeester niet toegekomen is aan een goede belangenafweging.
4.2.
De heer [B] heeft namens de gemeente [naam gemeente] het volgende aangegeven. Op basis van de documenten die de burgemeester voorhanden had op het moment dat de crisismaatregel was verzocht is geconcludeerd dat voldaan was aan de wettelijke criteria. Daarnaast blijkt uit het hoorverslag van [organisatie 1] , te raadplegen in [.] , dat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om gehoord te worden. Het gesprek eindigt dan ook. Als er wordt aangegeven dat het gesprek niet mag worden opgenomen is dat ook mogelijk. De recorder wordt dan uitgezet en het gesprek wordt na afloop schriftelijk uitgewerkt. Zover is het in de zaak van betrokkene niet gekomen, omdat zij aangaf dat zij niet gehoord wilde worden. De burgemeester mag erop vertrouwen dat de informatie in het verslag van [organisatie 1] juist is.
4.3.
De heer [A] heeft namens GGZ Centraal aangegeven dat hij ook de medische verklaring in het kader van de crisismaatregel heeft opgesteld. De inhoud van die verklaring is al getoetst door de rechtbank, de voortzetting van de crisismaatregel is voor de duur van één week verleend. Bij het opstellen van die medische verklaring heeft de [functie 1] het mobiele telefoonnummer van betrokkene opgegeven. De [functie 1] heeft begrepen dat betrokkene met iemand heeft gesproken. Het verslag hiervan is later terug te vinden in [.] . Ten aanzien van het standpunt van de advocaat dat een IBS per 1 januari 2020 geldt als een voortzetting van de crisismaatregel overweegt de heer [A] dat dit niet juist is. Het besluit om de gedwongen opname van betrokkene voort te zetten is in de laatste week van de IBS genomen. De wisseling van het wettelijke kader maakte dat het op dat moment niet meer lukte om een zorgmachtiging aan te vragen. De toestand van betrokkene was wisselend en zij is een periode uit beeld geweest. In het geval van betrokkene is er geen sprake geweest van verplichte zorg. De crisismaatregel ging in op het moment dat de IBS eindigde. In het besluit om de crisismaatregel voort te zetten heeft de rechtbank ook iets gevonden over het onmiddellijk dreigend nadeel. Dat punt is ook toegelicht in de medische verklaring.

5.Beoordeling

5.1.
ten aanzien van beroepsgrond I
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat er op 7 januari 2020 sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en een ernstig vermoeden dat dit nadeel werd veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis van betrokkene. Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens gebleken dat het ernstig nadeel enkel door een crisismaatregel kon worden weggenomen, en dat op dat moment de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. Betrokkene is op
17 december 2019 opgenomen met een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op grond van de Wet BOPZ. Deze machtiging is verleend tot en met
7 januari 2020. Betrokkene is, zoals blijkt uit de verklaring van de [functie 1] ter zitting, gedurende de periode van de inbewaringstelling, afwezig geweest. Het toestandsbeeld van betrokkene was wisselend, waardoor het besluit om de (gedwongen) opname te verlengen pas in de allerlaatste week van de inbewaringstelling kon worden genomen. Daarnaast is de crisismaatregel pas verleend op het moment dat de inbewaringstelling ten einde liep en is er door de afwezigheid van betrokkene geen sprake geweest van verplichte zorg.
Gelet op de zeer korte termijn waarmee de opname, naar oordeel van de [functie 1] , moest worden verlengd kon de procedure voor een zorgmachtiging niet worden afgewacht. De rechtbank veronderstelt dat, ook als er niet een wisseling van wetgeving was geweest, er in de onderhavige situatie een nieuwe spoedmaatregel moest worden gevraagd omdat er vanwege de afwezigheid van betrokkene feitelijk geen verplichte zorg aan haar gegeven was. De rechtbank zal de eerste beroepsgrond dan ook verwerpen.
5.2.
ten aanzien van beroepsgrond II
De tweede beroepsgrond richt zich tegen het horen van betrokkene door de burgemeester. De rechtbank stelt vast dat er een discrepantie is tussen het standpunt van betrokkene en dat van de gemeente. Hierdoor moet worden teruggegrepen op het verslag van [organisatie 1] . Bij de beslissing tot het verlenen van een crisismaatregel is het uitgangspunt van de wet dat de burgemeester de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid dient te worden gesteld om te worden gehoord. Het uitbesteden van dit horen aan een externe partij ontslaat de burgemeester niet van zijn verplichting om het hoorproces zo in te richten of te doen inrichten dat hij een zo goed mogelijk beeld krijgt van de wens van de betrokkene om te worden gehoord en – als betrokkene wenst te worden gehoord – wat dan het standpunt van betrokkene is. Het gaat om een ingrijpende maatregel, namelijk gedwongen zorg waar vrijheidsbeneming onderdeel van uitmaakt, waardoor de burgemeester een goede belangenafweging moet kunnen maken. Het overgelegde verslag van [organisatie 1] is daartoe ontoereikend. Uit dit verslag blijkt bijvoorbeeld niet op welke wijze het gesprek heeft plaatsgevonden, wat er aan betrokkene is gevraagd, wat zij heeft geantwoord, door wie zij is gebeld en op welk telefoonnummer. Het verslag bestaat enkel uit de constatering dat betrokkene, naar zeggen van [organisatie 1] , geen toestemming heeft gegeven om gehoord te worden. De rechtbank acht het enkele verslag van [organisatie 1] onvoldoende om vast te stellen of betrokkene inderdaad niet bereid was om gehoord te worden, zeker nu namens betrokkene is gesteld dat zij wel degelijk haar zienswijze naar voren wilde brengen, maar dat zij niet wenste dat het verhoor werd opgenomen. De burgemeester heeft hierdoor onvoldoende kunnen komen tot een goede belangenafweging.
5.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wettelijke bepalingen bij het afgeven van de crisismaatregel onvoldoende in acht zijn genomen. Het beroep van betrokkene zal dan ook gegrond worden verklaard.
5.4.
Ten aanzien van de verzochte proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt. Betrokkene is voor het indienen van haar beroepschrift geen griffierecht verschuldigd en haar advocaat is door de rechtbank toegevoegd. Van overige kosten is niet gebleken. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van proceskosten dan ook afwijzen.

6.Beslissing

6.1.
De rechtbank:
6.2.
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 13 januari 2020 gegrond;
6.3.
wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Deze beschikking is gegeven op 6 februari 2020 door mr. K.G. van de Streek, rechter, bijgestaan door D. van Garderen als griffier en in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.