ECLI:NL:RBMNE:2020:4655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
510512 / HA RK 20-244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen de behandelend rechter in een jeugdzorgkwestie

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2020, hebben verzoekers, aangeduid als vader en moeder, een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. A.R. Scharrenborg. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek op 6 oktober 2020, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking. De verzoekers voerden aan dat de rechter niet onpartijdig was en dat er geen sprake was van een eerlijk proces, omdat de rechter alleen naar de GI, de William Schrikker Stichting, zou luisteren en niet naar hun verzoek om terugplaatsing van de kinderen.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De verzoekers hadden hun wrakingsverzoek niet onderbouwd met nieuwe feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zouden trekken. De wrakingskamer benadrukte dat de indruk van de verzoekers dat de rechter vooringenomen was, niet voldoende was om tot wraking over te gaan. Bovendien werd vastgesteld dat de rechter tijdens de zitting van 9 oktober 2020 zowel verzoekers als de GI de gelegenheid had gegeven om hun standpunten naar voren te brengen.

De wrakingskamer besloot ook dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in een andere procedure niet in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. Spelt, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 510512 / HA RK 20-244
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 28 oktober 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
verder te noemen vader,
en
[verzoekster] ,
wonend te [woonplaats] ,
verder te noemen moeder,
verder gezamenlijk te noemen verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 oktober 2020 in de hoofdzaak;
  • de reactie van mr. A.R. Scharrenborg van 20 oktober 2020;
  • de brief van verzoekers van 22 oktober 2020;
  • de email van verzoeker [verzoeker] van 28 oktober 2020.
1.2.
Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling van 25 september 2020 in de hoofdzaak een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. A.R. Scharrenborg (hierna: de rechter). Dit wrakingsverzoek is op 6 oktober 2020 door de wrakingskamer van deze rechtbank behandeld. Bij beslissing van de wrakingskamer van 7 oktober 2020 is dit wrakingsverzoek ongegrond verklaard en is bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing wegens het wrakingsverzoek.
Op 9 oktober 2020 heeft de rechter de mondelinge behandeling in de hoofdzaak voortgezet. De hoofdzaak ging over het verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI) om de uit huis geplaatste kinderen van verzoekers naar een andere verblijfsplek te laten verhuizen. Verzoekers hebben tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2020 de rechter opnieuw gewraakt. De rechter heeft op 9 oktober 2020 na het wrakingsverzoek, bij wijze van ordemaatregel, voor de duur van zes weken een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen “in een accommodatie zorgaanbieder" verleend, en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 23 oktober 2020 op een zitting met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
1.5.
Vandaag heeft verzoeker [verzoeker] om 01.54 uur een email aan de rechtbank gestuurd waarin hij meedeelt dat hij de wrakingskamer wraakt.

2.Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer

2.1.
Verzoeker [verzoeker] heeft ter ondersteuning van zijn wrakingsverzoek in de kern gesteld dat het antwoord van de wrakingskamer op zijn vraag of het uithuisplaatsen van kinderen door perverse prikkels mensenhandel is, wijst op vooringenomenheid.
2.2.
De wrakingskamer zal dit verzoek buiten behandeling stellen. Dit omdat verzoeker [verzoeker] met dit derde wrakingsverzoek in korte tijd evident misbruik maakt van het recht om een rechter te wraken. Alle drie verzoeken (op de zittingen van de kinderrechter van 25 september 2020 en 9 oktober 2020 en nu in de email van 28 oktober 2020) hebben immers min of meer dezelfde inhoud. Kennelijk wil verzoeker [verzoeker] de procedure bij de kinderrechter zoveel mogelijk frustreren. Maar daar is het middel van wraking van een rechter niet voor.

3.Het verzoek tot wraking van de rechter

3.1.
Verzoekers onderbouwen hun wrakingsverzoek van de rechter als volgt. De rechter behandelt de hoofdzaak in strijd met de in het Nederlands en Europees recht neergelegde (mensen)rechten, want de rechter luistert alleen naar de GI. De GI handelt echter niet in het belang van het gezin en in het bijzonder dat van de kinderen, maar denkt alleen aan geld. Voor het door verzoekers gedane verzoek om terugplaatsing van de kinderen in het gezin heeft de rechter geen aandacht gehad en dit is überhaupt niet aan de orde gesteld tijdens de zitting. Er is geen sprake van een eerlijk proces.
3.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie van 20 oktober 2020 stelt hij zich op het standpunt dat hij op de zitting van 9 oktober 2020 zowel verzoekers als de GI de gelegenheid heeft gegeven om een update te geven. De moeder heeft ook haar punt van de eerdere zitting mogen afmaken. Volgens de rechter zijn er geen andere feiten of omstandigheden aanwezig dan bij de eerdere wraking en moet het verzoek daarom worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
4.3.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat verzoekers hun wrakingsverzoek niet hebben gebaseerd op de door de rechter bij wijze van ordemaatregel gegeven beschikking van 9 oktober 2020. Tijdens de zitting van de wrakingskamer hebben verzoekers dit bevestigd. Dit betekent dat de wrakingskamer daar verder niet op in hoeft te gaan. Wel is duidelijk dat verzoekers het niet eens zijn met de gegeven beschikking. Zij hebben de mogelijkheid hiertegen hoger beroep in te stellen.
4.4.
De wrakingskamer vindt het wrakingsverzoek ongegrond en legt hierna uit waarom. In de eerste plaats is er op grond van hoe de zitting is verlopen geen enkele reden om te vinden dat de rechter alleen naar de GI luistert. Want de rechter is op de zitting van 9 oktober 2020, nadat het vorige wrakingsverzoek ongegrond is verklaard, verder gegaan met de behandeling van de zaak in de stand zoals die was voor het wrakingsverzoek, zoals de wrakingskamer ook had bepaald. En de rechter heeft tijdens deze mondelinge behandeling zowel verzoekers als de GI het woord gegeven om een update te geven en hun standpunt nog aan te vullen. Het is dus niet zo dat alleen de GI iets heeft mogen zeggen. Verzoekers hebben in de brief van 22 oktober 2020 dan ook geschreven dat de zitting van 9 oktober 2020 op goede en respectvolle wijze is verlopen. Dus je kunt uit de manier waarop de rechter de zitting heeft geleid niet afleiden dat de rechter bevooroordeeld of partijdig was.
4.5.
Verder hebben verzoekers tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2020 als grond voor de wraking een beroep gedaan op een aantal wets- en verdragsbepalingen die in essentie neerkomen op het waarborgen van het recht op een eerlijke procedure. Op de zitting van de wrakingskamer is duidelijk geworden dat het verzoekers vooral gaat om hun indruk dat de GI handelt vanuit financiële motieven en dat er voor hun verzoek om terugplaatsing van de kinderen geen aandacht was. Maar wat de motieven van de GI zijn kan geen grond zijn voor wraking van een rechter. En uit het proces-verbaal van 9 oktober 2020 blijkt dat de rechter heeft begrepen dat de ouders verzochten om terugplaatsing van de kinderen bij de ouders thuis. Het is dan ook niet zo dat hij daar geen aandacht voor had. Ook wat deze punten betreft is er dus geen sprake van een schijn van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter.
4.6.
Tenslotte blijkt uit het wrakingsverzoek dat verzoekers er van uit zijn gegaan dat de rechter het standpunt van de GI zou volgen. Maar de rechter had nog geen (voorlopig) oordeel gegeven. Dus het was nog onbekend hoe hij over het standpunt van de GI dacht. Dus daaruit kan ook geen partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
4.8.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoekers, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/508593 / JE RK 20-1814, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoekers door een nieuw wrakingsverzoek opnieuw misbruik maken van het wrakingsmiddel.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
stelt het verzoek van verzoeker [verzoeker] tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling;
5.2.
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond;
5.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team familierecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
5.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/508593 / JE RK 20-1814 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
5.5.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer C/16/508593 / JE RK 20-1814 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. M.C. Oostendorp en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.S. Smits, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020 door mr. Spelt.
de griffier mr. Spelt
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.