ECLI:NL:RBMNE:2020:4619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
16-110117-20; 08-075266-19 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van winkeldiefstal en medeplegen van diefstal gevolgd door geweld met bijzondere voorwaarden voor de verdachte

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2020 in Amersfoort betrokken was bij twee diefstallen van vitaminepillen bij de Albert Heijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij de verdachte een vuurwapen heeft gebruikt om de omstanders te bedreigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Gezien de psychische stoornissen van de verdachte zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend, rekening houdend met zijn psychiatrische problemen en eerdere veroordelingen. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling van de zaak, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte, de medeverdachte en de aangevers heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-110117-20; 08-075266-19 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende in FPA de Boog te Warnsveld.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 juli 2020 (pro forma) en 14 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie
mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J. Lokollo, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 13 april 2020 te Amersfoort samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld van een of meerdere potjes vitaminepillen toebehorende aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 1] );
feit 2: op 13 april 2020 te Amersfoort samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal van een potje vitaminepillen toebehorende aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 2] ).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op 13 april 2020 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat alleen verdachte zich op 13 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een potje vitaminepillen bij de Albert Heijn aan het [filiaal 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de geweldscomponent bij de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal, alsmede van het bestanddeel “in vereniging” bij beide diefstallen. Daartoe voert de raadsman het volgende aan.
Verdachte erkent dat hij op 13 april 2020 een potje vitaminepillen heeft gestolen bij de Albert Heijn aan het [adres] te Amersfoort en dat hij meerdere potjes vitaminepillen heeft gestolen bij de Albert Heijn aan de [adres] eveneens te Amersfoort. Verdachte ontkent echter dat er voor het plegen van die twee winkeldiefstallen overleg is geweest met [medeverdachte] dan wel dat [medeverdachte] wist dat hij de twee winkeldiefstallen had gepleegd. Verdachte ontkent ook dat hij die dag wist dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich droeg of dat hij wist dat [medeverdachte] het vuurwapen zou trekken. Evenmin is er overleg geweest over het trekken van het vuurwapen, aldus verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 14 oktober 2020:
Ik wist dat [medeverdachte] een vuurwapen had. Het klopt dat ik op 13 april 2020 bij de Albert Heijn aan de [adres] of 6 potjes vitaminepillen heb gestolen. Ik ben alleen in de winkel geweest. Ik ben daarna naar buiten gelopen, waarna een aantal omstanders achter ons aankwamen. Wij werden door de bestuurder van een Mercedes klemgereden. De bestuurder sprong uit de auto en rende achter mij aan. Die persoon zei tegen mij dat ik de spullen moest teruggeven. [2]
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 13 april 2020 inhoudende - zakelijk weergegeven - het volgende:
Ik liep vandaag 13 april 2020 in de Albert Heijn aan de [adres] in [woonplaats] . [3] Ik zag dat er uit de Albert Heijn een jonge man liep. U toont mij een foto waarop ik de jongen voor 100% herken als de jongen. Dit is dus de dader van de winkeldiefstal en de vriend van de jongen die (heeft) mij bedreigd (…) met een vuurwapen.
Terwijl ik bij de bushalte sta zie ik dat de man in de auto twee jongens klem rijdt. Ik zag dat verdachte 1 (de rechtbank begrijpt: verdachte) op dat moment wegrende. Verdachte 1 rende mij tegemoet en schrok er kennelijk van dat ik zijn kant op gerend kwam. Op dat moment rende hij de bosjes in en kon geen kant op want ik stond aan de ene kant en de man uit de auto aan de andere.
Ik zag dat verdachte 2 (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) op een meter of 15 van ons af stond en in onze richting keek. Ik hoorde hem zeggen: "Zal ik hem trekken, zal ik hem trekken?" Hij vroeg dit kennelijk aan verdachte 1. Ik hoorde verdachte 1 vervolgens zeggen "Ja". Daarop zie ik dat verdachte 2 uit zijn rechterjaszak een vuurwapen trekt. Ik weet hoe een vuurwapen eruit ziet omdat ik die van de politie weleens gezien heb en ook wel vuurwapens op verschillende plaatjes en tv gezien heb. Het vuurwapen leek sprekend op het vuurwapen van de politie. Dan bedoel ik qua uiterlijk en kleur.
Nadat verdachte 2 het vuurwapen getrokken had zei hij in ons beider richting: Wegwezen! Opdonderen!". [4]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij de potjes vitaminepillen bij de Albert Heijn aan de [adres] heeft gestolen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op enige afstand van de Albert Heijn klemgereden door een Mercedes, waarna de bestuurder van de Mercedes, [slachtoffer 2] , is uitgestapt en achter verdachte aan is gerend. Verdachte heeft gehoord dat [slachtoffer 2] op enig moment riep dat hij de spullen moest teruggeven. Nu verdachte kort daarvoor de potjes vitaminepillen had gestolen, kan het niet anders zijn dan dat het voor verdachte op dat moment duidelijk was dat hij op heterdaad was betrapt en dat [slachtoffer 2] bezig was om de gestolen goederen terug te halen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat toen hij en [slachtoffer 2] verdachte hadden ingesloten, medeverdachte [medeverdachte] tweemaal in hun richting riep “Zal ik hem trekken?”, waarop verdachte antwoordde met een “Ja”. Hierop zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door [medeverdachte] met een vuurwapen bedreigd, waarbij [medeverdachte] tegen hen zei dat zij moesten opdonderen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd en na betrapping op heterdaad heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] , die de toegesnelde omstanders op afstand heeft gehouden, zodat verdachte kon vluchten met de gestolen potjes vitaminepillen. Dat de bedreiging met het nepvuurwapen heeft plaatsgevonden op zo’n 100 meter buiten de Albert Heijn, de plek waar de potjes vitaminepillen waren weggenomen en dat [medeverdachte] niet wist dat verdachte de potjes vitaminepillen had gestolen, laat onverlet het opzet dat verdachte heeft gehad op de diefstal en de samenwerking met [medeverdachte] om het gestolene, onder bedreiging met een nepvuurwapen, veilig te stellen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [medeverdachte] die dag een vuurwapen bij zich had, zodat zijn opzet dus niet was gericht op de bedreiging met geweld, ongeloofwaardig. Verdachte wist dat [medeverdachte] de beschikking had over een nepvuurwapen en gezien de woordkeuze van [medeverdachte] en de situatie op dat moment, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat [medeverdachte] hem vroeg of hij het nepvuurwapen tevoorschijn zou halen toen hij riep: “Zal ik hem trekken?”.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als medepleger van de diefstal met bedreiging met geweld kan worden aangemerkt, nu zijn bijdrage aan het dreigen met geweld van zodanig gewicht is geweest dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 13 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal, gevolgd door bedreiging met geweld, teneinde met de gestolen goederen te kunnen vluchten.
Feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij, eveneens op 13 april 2020, een potje vitaminepillen bij de Albert Heijn aan het [adres] te Amersfoort heeft weggenomen. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte deze diefstal in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel op de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Nu de verdediging de rechtbank niet heeft verzocht om verdachte voor het overige vrij te spreken, zal op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van de Strafvordering worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 14 oktober 2020;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens Albert Heijn, van 21 april 2020 [5] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1: op 13 april 2020 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, meerdere potjes met vitaminepillen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoort, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 1] ), hebben weggenomen, terwijl deze diefstal werd gevolgd door bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] te richten en daarbij dreigend de woorden toe te voegen “Wegwezen! Opdonderen!”;
feit 2: op 13 april 2020 te Amersfoort, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een potje met vitaminepillen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoort, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 2] ), heeft weggenomen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: medeplegen diefstal, gevolgd door bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2: diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een lage gevangenisstraf in combinatie met een voorwaardelijk gevangenisstraf, een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij FPA De Boog. Hij heeft daarbij, indachtig zijn standpunt dat alleen twee eenvoudige winkeldiefstallen kunnen worden bewezenverklaard, gewezen op de LOVS-richtlijnen die daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand als uitgangspunt geven. Verdachte heeft tot de schorsing van zijn voorlopige hechtenis 46 dagen vastgezeten.
De raadsman heeft verder verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan de reclasseringsrapportage en het persoonlijke onderzoek en zijn belofte om zijn medewerking te verlenen aan de bijzondere voorwaarden tot op heden is nagekomen. Hij heeft voorts verzocht de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, zoals door de psychiater in overweging gegeven en door de psycholoog geadviseerd in hun rapportages Pro Justitia, en dit te betrekken in de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 13 april 2020 zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en aan het medeplegen van een winkeldiefstal gevolgd door bedreiging met geweld. De bedreiging met geweld volgde nadat verdachte was betrapt bij het plegen van de tweede winkeldiefstal en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] probeerden om verdachte tegen te houden. Toen medeverdachte [medeverdachte] aan hem vroeg “Zal ik hem trekken? Zal ik hem trekken?” riep verdachte “Ja”, waarna [medeverdachte] het wapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] richtte en tegen hen zei dat ze moesten opdonderen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, wetende dat [medeverdachte] een vuurwapen bij zich had, instemt met het voorstel van [medeverdachte] om het vuurwapen te gebruiken tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Zonder rekening te houden met de impact die dit op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zou hebben, was verdachte kennelijk alleen met zichzelf bezig om te voorkomen dat hij niet gepakt zou worden. Ten aanzien van beide winkeldiefstallen overweegt de rechtbank dat algemeen bekend is dat dit soort feiten voor veel overlast en hinder zorgen, met name voor de winkelier.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen en een geweldsdelict.
In opdracht van de officier van justitie heeft dr. N. Duits, psychiater, een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een rapport van 29 september 2020.
Volgens de psychiater is bij verdachte sprake van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens. Verdachte heeft waarschijnlijk een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, en er is een stoornis in het gebruik van amfetamine en tabak. Mogelijk is er sprake van een posttraumatische stressstoornis, maar dat kon niet worden vastgesteld. De ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde mogelijk de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Het is aannemelijk dat verdachte door zijn afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik zijn leven niet op orde krijgt, hij geldschulden heeft en afhankelijk optrekt met slechte vrienden.
Hoewel daarover geen harde uitspraak kan worden gedaan, is er volgens de psychiater mogelijk sprake van een verminderde toerekening. Als het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, dan is het mogelijk dat de afhankelijkheid van anderen en zijn middelenmisbruik een rol speelde bij het tenlastegelegde en dus ook bij het risico op herhaling. Een psychiatrische interventie gericht op de afhankelijke persoonlijkheidsproblematiek en afhankelijkheid van middelen kunnen het recidivegevaar waarschijnlijk beperken. De huidige interventie bij de FPA van GGNet kan worden voortgezet met de huidige aanpak en modules. Voor verdachte en het beperken van recidive moet gedacht worden aan een minimale behandelduur van een tot twee jaar en waarschijnlijk langer. Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde wordt een voorwaardelijke straf geadviseerd met opleggen van bijzondere voorwaarden.
Daarnaast heeft in opdracht van de officier van justitie mw. drs. J.S.H. Stolk, gz-psycholoog een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een rapport van 29 september 2020.
Volgens de psycholoog lijdt verdachte aan psychische stoornissen te weten een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, verslavingsproblematiek en PTSS (uitgesteld). Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren deze stoornissen aanwezig. Van de psychische stoornissen beïnvloedde de psychiatrische problematiek in combinatie met het overmatig gebruik van amfetamine het gedrag direct. Indirect werd het gedrag van verdachte mogelijk beïnvloed door de Posttraumatische stressstoornis. Vanwege de doorwerking van de aanwezige psychiatrische problematiek in de vorm van de psychotische restverschijnselen in combinatie met mogelijke gevolgen van het gebruik van amfetaminen wordt geadviseerd de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Geadviseerd wordt tot het toepassen van volwassenenstrafrecht. Ten aanzien van de beperking van het recidivegevaar wordt geadviseerd om in de behandeling op de FPA ten eerste veel aandacht te besteden aan de verslavingsproblematiek en de psychotische verschijnselen, naast de doelstellingen die in het behandelplan worden genoemd. Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd tot systeemtherapie als verdachte hiervoor openstaat. Voor wat betreft het juridische kader waarbinnen dit gerealiseerd zou kunnen worden luidt het advies dat verdachte zich voegt in de behandeling en zich houdt aan de schorsende voorwaarden. Dan kan volstaan worden met het opleggen van bijzondere voorwaarden, waarbij enkele van de voorwaarden zijn dat verdachte zijn behandeling bij de FPA voortzet, ambulant zorg accepteert na de klinische fase zolang dat nodig is en zich houdt aan de aanwijzingen van de verslavingsreclassering, waarbij controle op middelengebruik wordt geadviseerd.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 9 oktober 2020, opgesteld door mw. J. Busscher. Daarin staat dat onder andere vanwege het drugsgebruik, de complexe psychiatrische problematiek en een eerdere veroordeling vanwege een geweldsdelict de risico’s op recidive en letselschade worden ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd:
- een meldplicht bij de reclassering;
- ( langdurige) opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- drugsverbod
- alcoholverbod.
Om een ambulant hulpverleningstraject met begeleid wonen goed in te bedden wordt een proeftijd van 3 jaar wenselijk geacht.
De rechtbank zal de conclusie van de psycholoog, die in zekere mate wordt ondersteund door de conclusie van de psychiater, overnemen en de feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf, en de hoogte daarvan, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die doorgaans op basis van de LOVS-richtlijnen in soortgelijke zaken worden opgelegd en de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Gezien de ernst en de aard van de feiten acht de rechtbank geen andere straf passend dan een gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 120 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 74 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal, gelet op de rapportage van de deskundigen, het advies van de reclassering en gezien de inhoud van de op te leggen bijzondere voorwaarden, daaraan een proeftijd verbinden van 3 jaar.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd dat de rechtbank de bijzondere voorwaarden wijzigt zoals door de reclassering is verzocht en de vordering tot tenuitvoerlegging van de taakstraf van 15 uren subsidiair 7 dagen hechtenis met parketnummer 08-075266-19 toe te wijzen dan wel de proeftijd met één jaar te verlengen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
In het hiervoor genoemde reclasseringsadvies van 9 oktober 2020 is geadviseerd de taakstraf niet ten uitvoer te leggen, maar de om de bij vonnis van 30 oktober 2019 opgelegde bijzondere voorwaarden te wijzigen.
De rechtbank zal overeenkomstig dit advies de bijzondere voorwaarden in de zaak met parketnummer 08-075266-19 wijzigen, in die zin dat de opgelegde bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan een gedragsinterventie, bestaande uit een cognitieve vaardigheidstraining, zal komen te vervallen. Voor het overige blijven de bijzondere voorwaarden ongewijzigd.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de taakstraf afwijzen. Op dit moment acht de rechtbank het niet wenselijk dat het opgestarte behandeltraject wordt doorkruist vanwege het moeten uitvoeren van een taakstraf. De lange duur van het behandeltraject van verdachte is voor de rechtbank reden om de proeftijd niet met één jaar te verlengen. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdacht tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- bepaalt dat een gedeelte, groot 74 (vierenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
-
als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Tactus Reclassering te Zutphen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in GGnet, afdeling de Boog of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de behandelaren en reclassering nodig vinden. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering of behandelaren een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door JusTact forensische poli of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een door reclassering nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start na de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol zo lang de reclassering dit noodzakelijk vindt en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) of alcoholband om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- verklaart de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08-075266-19
- wijzigt de in het vonnis van 30 oktober 2019 opgenomen bijzondere voorwaarden als volgt:
bepaalt dat de voorwaarde om mee te werken aan Cova-training komt te vervallen en bepaalt voorts:
* dat veroordeelde zich zal blijven melden bij Reclassering Nederland zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat veroordeelde gedurende proeftijd zal meewerken aan een controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen, middels een RUMA marker;
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de taakstraf van 15 uren subsidiair 7 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. G.A. Bos en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2020.
Mr. Vonk is buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
één of meerdere potje(s) met (vitamine)pillen (te weten Davitamon vitamine D
kinderen en/of Davitamon vitamine D 50 plus), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 1] ),
heeft/hebben weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] te richten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te
voegen “Wegwezen! Opdonderen!”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard
en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
een potje met (vitamine)pillen (te weten Davitamon weerstand forte multivitaminen en mineralen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 2] ),
heeft/hebben weggenomen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 april 2020, genummerd 2020110580, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 168 en het aanvullend proces-verbaal van 1 september 2020, doorgenummerd pagina 169 tot en met 177. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2020
3.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 63
4.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 64
5.proces-verbaal aangifte, pag. 143 en 144