ECLI:NL:RBMNE:2020:4617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
16-110093-20 & 08-191774-18 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bezit van een gasdrukpistool

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 april 2020 in Amersfoort betrokken was bij een gewelddadige diefstal en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander een diefstal met geweld heeft gepleegd van vitaminepillen uit een Albert Heijn-filiaal. Tijdens deze diefstal heeft de verdachte een nepvuurwapen getrokken en daarmee de slachtoffers bedreigd. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich beriep op noodweer en putatief noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens de diefstal, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal met geweld. Echter, de bedreiging met het nepvuurwapen en het voorhanden hebben van een gasdrukpistool op 20 april 2020 werden wel bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 140 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd het in beslag genomen gasdrukwapen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-110093-20 & 08-191774-18 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 juli 2020 (pro forma) en 14 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie
mr. R.E. Craenen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Lubbers, advocaat te Deventer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 13 april 2020 te Amersfoort samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld van een of meerdere potjes vitaminepillen toebehorende aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 1] );
feit 2: op 13 april 2020 te Amersfoort [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 3: op 13 april 2020 te Amersfoort de motorkap en/of een (voor)ruit van een personenauto heeft vernield;
feit 4: primair: op 13 april 2020 te Amersfoort samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal van een potje vitaminepillen toebehorende aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 2] ),
subsidiair: heling van een potje vitaminepillen op 13 april 2020 te Amersfoort;
feit 5: op 20 april 2020 te Almelo een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op 13 april 2020 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld (feit 1), de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 13 april 2020 met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) en aan het voorhanden hebben van een gasdrukpistool op 20 april 2020 (feit 5).
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het medeplegen van de diefstal van het potje vitaminepillen van de Albert Heijn, filiaal [filiaal 2] (feit 4) en van de vernieling van de motorkap en/of voorruit van een auto (feit 3).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich (primair) op het standpunt dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 tot en met 4. Voor de bewezenverklaring van feit 5 heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Feit 1: medeplegen winkeldiefstal met geweld
Voor een veroordeling voor, in dit geval, het medeplegen van een winkeldiefstal met geweld is vereist dat komt vast te staan dat tussen verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Hoewel er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een gezamenlijk plan om in Amersfoort potjes vitaminepillen weg te nemen uit winkels zonder deze af te rekenen, ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat in dit concrete geval verdachte wist dat [medeverdachte] potjes vitaminepillen ging stelen uit de Albert Heijn aan de [adres] , op het moment dat [medeverdachte] daar naar binnen liep.
De bijdrage van een medepleger kan echter, gelet op het hiervoor geschetste kader, ook zijn geleverd na het strafbare feit. Hiervan is volgens de officier van justitie sprake. Volgens hem wist verdachte op het moment dat hij het wapen trok dat [medeverdachte] goederen had weggenomen uit de winkel. De officier van justitie leidt namelijk uit het dossier af dat verdachte [medeverdachte] heeft zien rennen uit de Albert Heijn. Ook moet verdachte gehoord hebben dat aangever [slachtoffer 1] tegen [medeverdachte] zei dat hij de spullen terug moest geven. De bijdrage van verdachte aan de diefstal met geweld bestaat, zo stelt de officier van justitie, uit het tonen van het vuurwapen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om [medeverdachte] te ontzetten en de buit veilig te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de lezing van de officier van justitie niet worden gevolgd. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte op het moment dat hij het nepvuurwapen (hierna: het wapen) trok - deze handeling heeft verdachte wel bekend - wist dat [medeverdachte] de potjes vitaminepillen uit de Albert Heijn had gestolen. Aangenomen kan worden dat verdachte [medeverdachte] de Albert Heijn heeft zien verlaten, maar niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] daarbij rende. Verdachte heeft hierover wisselend verklaard en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben juist beschreven dat zij [medeverdachte] zagen lopen. Dat verdachte [slachtoffer 1] tegen [medeverdachte] heeft horen zeggen dat [medeverdachte] “die spullen” terug moest geven, kan de rechtbank evenmin met zekerheid vaststellen. Verdachte ontkent dit te hebben gehoord en volgens [slachtoffer 1] stond verdachte op dat moment een paar meter bij hem vandaan. Maar zelfs als verdachte dit wel zou hebben gehoord, dan vindt de rechtbank de enkele opmerking dat [medeverdachte] spullen moet teruggeven onvoldoende concreet om als bewijs te dienen van wetenschap bij verdachte van de eerder door [medeverdachte] gepleegde winkeldiefstal.
Het vorenstaande betekent dat, nu het dreigen met geweld door verdachte niet in zodanig nauw verband staat met de door [medeverdachte] gepleegde winkeldiefstal, geen sprake kan zijn van een voldoende nauwe en bewust samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
Verdachte zal daarom wegens gebrek aan bewijs worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 3: vernieling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte op 13 april 2020 de motorkap en/of voorruit van een personenauto heeft vernield. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] wordt op deze punten niet bevestigd of ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal verdachte daarom wegens gebrek aan bewijs vrijspreken van feit 3.
Feit 4: primair: medeplegen winkeldiefstal, subsidiair: heling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte betrokken is geweest bij de door [medeverdachte] uitgevoerde diefstal van een potje vitaminepillen bij de Albert Heijn, filiaal [filiaal 2] , in Amersfoort op 13 april 2020. Hetzelfde geldt voor de subsidiair ten laste gelegde heling van dat potje vitaminepillen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank oordeelt over de bewezenverklaring van feit 2 en 5 als volgt.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 2:
Verklaring van verdachte op de zitting van 14 oktober 2020 inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Het klopt dat ik een nepvuurwapen heb getoond.
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 13 april 2020 inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op maandag 13 april 2020 kwam ik in mijn auto aan op de parkeerplaats voor de Albert Heijn, de [adres] in [woonplaats] . [2] Op het moment dat ik de jongen vast had kwam de andere man een paar meter bij mij vandaan staan en ik zag toen dat deze een zwartkleurig vuurwapen op mij richtte. Ik werd hierdoor bang. Op het moment dat ik bedreigd werd door deze man met het vuurwapen was er ook een man die achter mij stond. Deze man werd ook bedreigd. [3]
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 13 april 2020 inhoudende - zakelijk weergeven - het volgende:
Ik liep vandaag, 13 april 2020, in de Albert Heijn aan de [adres] te [woonplaats] [4] . Daarop zie ik dat verdachte 2 uit zijn jaszak een vuurwapen trekt.
Het vuurwapen leek sprekend op het vuurwapen van de politie. Dan bedoel ik qua uiterlijk en kleur. Nadat verdachte 2 het vuurwapen getrokken had zei hij in ons beider richting: Wegwezen! Opdonderen!”. [5]
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen volgt dat verdachte op 13 april 2020 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij tegen hen heeft gezegd: “wegwezen, opdonderen”.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5:
Verdachte heeft bekend dat het op 20 april 2020 in zijn woning aangetroffen gasdrukpistool van hem is. De verdediging heeft de rechtbank niet verzocht om verdachte van dit feit vrij te spreken. Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering hoeft de rechtbank de bewijsmiddelen in dat geval niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 14 oktober 2020;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 20 april 2020; [6]
- het proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2020, betreffende het onderzoek naar en de categorisering van het in de woning van verdachte aangetroffen gasdrukpistool [7] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2: op 13 april 2020 te Amersfoort, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te richten en daarbij dreigend de woorden toe te voegen “Wegwezen! Opdonderen!”;
feit 5: hij op 20 april 2020 te Almelo een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor feit 2, de bedreiging, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit door een beroep te doen op (putatief) noodweer. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte pas het wapen gepakt en getoond, nadat verdachte en [medeverdachte] op agressieve wijze door [slachtoffer 1] achterna werden gezeten, vervolgens door [slachtoffer 1] werden klemgereden, waarna [slachtoffer 1] achter hen aan is gerend en uiteindelijk [medeverdachte] heeft vastgepakt. Verdachte, die al langer in angst leefde voor de “Grijze Wolven” en in de veronderstelling verkeerde dat hij door iemand van deze beweging werd achtervolgd, omdat zij een dag ervoor hadden gedreigd hem iets aan te doen en/of te ontvoeren, dacht dan ook dat [slachtoffer 1] hem of [medeverdachte] in de kofferbak van zijn auto wilde doen. De situatie, waarbij hij en [medeverdachte] , na de eerdere dreiging door de Grijze Wolven, werden achtervolgd en klemgereden, maakte verdachte bang. Hij wilde met het tonen van het vuurwapen een eind maken aan deze voor hem en [medeverdachte] bedreigende situatie. Het tonen van het vuurwapen volgde, aldus de raadsvrouw, op een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dat van [medeverdachte] .
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op (putatief) noodweer niet moet worden gehonoreerd.
NoodweerVoor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging (in dit geval: het trekken van het wapen) is gericht tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of een andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen in het dossier vast dat [slachtoffer 1] achter [medeverdachte] aan is gereden. Toen [slachtoffer 1] [medeverdachte] samen met verdachte zag, is hij naar hen toe gereden. Hij heeft vervolgens zijn auto stilgezet, is uitgestapt en naar [medeverdachte] gelopen. Verdachte stond op dat moment, naar eigen zeggen, 15 meter verderop. [medeverdachte] heeft dit bevestigd en ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte verderop stond. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes eigen lichaam was dus geen sprake.
Van een ogenblikkelijke aanranding van het lichaam van [medeverdachte] was naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake toen verdachte het wapen trok. Los van het feit dat verdachte, blijkens zijn eigen verklaring, niet daadwerkelijk heeft gezien dat [slachtoffer 1] [medeverdachte] vastpakte, is het enkele vastpakken nog niet aan te merken als een wederrechtelijke aanranding van die [medeverdachte] , althans is het trekken van een wapen gegeven de situatie niet proportioneel. Volgens [medeverdachte] zou [slachtoffer 1] hebben gezegd dat hij de tanden uit de mond van [medeverdachte] zou slaan als hij de spullen niet zou teruggeven, maar verdachte ontkent dit te hebben gehoord. Ook dit kan dus geen aanleiding zijn geweest voor verdachte om het wapen te trekken. Verdachte heeft het wapen dus getrokken op een moment dat er geen sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Het beroep op noodweer moet daarom worden verworpen.
Putatief noodweer
Verdachte heeft verklaard dat het trekken van het wapen bezien moet worden vanuit de context van de dreiging van de Grijze Wolven. Gelet op die context ging hij er vanuit dat hij of [medeverdachte] ontvoerd zou worden. Verdachte voelde zich genoodzaakt om het wapen te trekken om dit te voorkomen. Het beroep op putatief noodweer betreft een beroep op een schulduitsluitingsgrond en dit verweer zal de rechtbank daarom hierna bij de strafbaarheid van verdachte (onderdeel 7) bespreken.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten:
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Putatief noodweer
Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Een verdachte kan dus een beroep op putatief noodweer toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen.
De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer. Nu het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de door verdachte gestelde dreiging vanuit de Grijze Wolven, is deze dreiging niet aannemelijk geworden.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de 102 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 13 april 2020 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd door een wapen op hen te richten en tegen hen te zeggen dat zij moesten opdonderen. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt hoeveel impact de bedreiging op hem heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij twee personen op deze manier heeft geïntimideerd en bedreigd. Behalve de impact die een bedreiging met een wapen heeft op de twee slachtoffers, tast dit soort feiten ook het veiligheidsgevoel van de samenleving in zijn geheel aan. Daarnaast heeft verdachte zich op 20 april 2020 schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een gasdrukwapen (het wapen waarmee verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd). Het bezit van een dergelijk wapen brengt het risico met zich dat hiermee op lichtzinnige wijze mee wordt omgegaan, wat ook daadwerkelijk is gebeurd op 13 april 2020, met alle gevolgen van dien voor de slachtoffers.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2020 waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar al eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 juni 2020 over verdachte. Daarin staat – voor zover van belang – dat bij verdachte sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Verdachte heeft geen werk, een forse schuldenlast en er is sprake (geweest) van middelengebruik. Inmiddels is verdachte ook zijn woning kwijt. De reclassering heeft tot zeer recent, middels ambulante interventies, geprobeerd in te zetten op gedragsverandering en recidivevermindering, hetgeen is uitgebleven. In mei 2020 is een eerder voortgangsverslag uitgebracht waar - in grote lijnen - in beschreven staat dat verdachte zijn eigen plan trekt en zich niet houdt aan de voorwaarden. Hoewel verdachte op dit moment zegt hulp te willen bij zijn financiën en open te staan voor een behandeling voor het verwerken van zijn traumatisch verleden, weigert hij pertinent daarvoor een klinische behandeling te ondergaan. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat op hoog. Ook het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat geen mogelijkheden worden gezien om met interventie of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De straf
De rechtbank is op grond van de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij bepaling van de duur van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting zijn opgesteld (LOVS). Voor bedreiging met een vuurwapen wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Op het voorhanden hebben van een gasdrukpistool staat een geldboete van € 550,- (omgerekend 11 dagen gevangenisstraf). De rechtbank laat in strafverzwarende zin meewegen dat verdachte al eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 140 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

9.BESLAG

De rechtbank zal beslissen dat het onder verdachte inbeslaggenomen gasdrukwapen, de pot munitie en de 5 gaspatronen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het gaat hier om voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Op 12 april 2019 heeft de politierechter in de rechtbank Overijssel (parketnummer: 08-191774-18; 08-173274-18 (gev. ttz) aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de straf ten uitvoer worden gelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 augustus 2020 blijkt dat op 23 december 2019 de politierechter in de rechtbank Overijssel (parketnummer: 08-191774-18) de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft toegewezen voor een gedeelte van twee weken gevangenisstraf en in plaats van de twee weken gevangenisstraf de tenuitvoerlegging heeft gelast van een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 14 dagen hechtenis.
De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen dat de tenuitvoerlegging wordt gelast van de nog resterende twee weken gevangenisstraf.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36c, 285, 310 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 en 5 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 en 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 140 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Gasdrukwapen G2616764;
  • 1 STK Pot Munitie G2616787;
  • 5 STK Gaspatroon G2616789;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 191774-18
- wijst de vordering toe;
- gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de door de politierechter bij vonnis van 12 april 2019 opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de duur van
twee weken:
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mrs. G.A. Bos en L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2020.
Mr. Vonk is buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, één of meerdere potje(s) met (vitamine)pillen (te weten Davitamon vitamine D kinderen en/of Davitamon vitamine D 50 plus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 1] ), heeft/hebben weggenomen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, door met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “Wegwezen! Opdonderen!”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “Wegwezen! Opdonderen!”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een motorkap en/of een (voor)ruit van een personenauto (te weten een
Mercedes, gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] B.V., heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een potje met (vitamine)pillen (te weten Davitamon weerstand forte multivitaminen en mineralen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn (filiaal [filiaal 2] ), heeft/hebben weggenomen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 april 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een potje met (vitamine)pillen (te weten Davitamon weerstand forte multivitaminen en mineralen), heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 20 april 2020 te Almelo, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of
dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukpistool, voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 april 2020, genummerd 2020110580, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 168 en het aanvullend proces-verbaal van 1 september 2020, doorgenummerd pagina 169 tot en met 177. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 72
3.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 73
4.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 63
5.proces-verbaal van verhoor aangever, pag. 64
6.proces-verbaal van doorzoeking, pag. 116 en 117
7.proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant] , pag. 173 en 174