ECLI:NL:RBMNE:2020:4612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
8668806 UE VERZ 20-231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en eindejaarsuitkering bij Tennisvereniging

In deze zaak heeft de Tennisvereniging verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1 december 2016 als parkbeheerder bij de Tennisvereniging in dienst is en dat er in de loop der jaren verschillende problemen zijn ontstaan, waaronder ziekteverzuim en een arbeidsconflict. De Tennisvereniging heeft aangevoerd dat [verweerder] zich schofferend en intimiderend heeft gedragen tegenover bestuursleden, wat heeft geleid tot een onwerkbare situatie. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de Tennisvereniging onvoldoende heeft aangetoond dat de verstoring van de arbeidsverhouding zo ernstig en duurzaam is dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en stelt dat de Tennisvereniging meer had moeten doen om de relatie te herstellen.

Daarnaast heeft [verweerder] een tegenverzoek ingediend voor betaling van een eindejaarsuitkering over de jaren 2016 tot en met 2018. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op deze uitkering volgens de cao. Het tegenverzoek wordt eveneens afgewezen. De Tennisvereniging wordt veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8668806 UE VERZ 20-231 AS/31467
Beschikking van 28 oktober 2020
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen Tennisvereniging,
verzoekende partij, tevens verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.A. Ruijs (werkzaam bij DAS),
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij, tevens verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S.N. Meijers.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de Tennisvereniging, ter griffie ingekomen op 23 juli 2020;
  • het verweerschrift van [verweerder] van 17 september 2020, tevens houden nevenverzoeken;
  • de producties 19 tot en met 22 van de Tennisvereniging van 28 september 2020;
  • de pleitnota van de Tennisvereniging.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2020. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is op 1 december 2016 op tijdelijke basis als parkbeheerder bij de Tennisvereniging in dienst getreden. Vervolgens is deze overeenkomst voor de duur van één jaar verlengd. Per 1 december 2018 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet.
2.2.
De Tennisvereniging wordt voornamelijk gedreven door vrijwilligers. De zeven bestuursleden, die allemaal een deelverantwoordelijkheid hebben, voeren hun werkzaamheden ook als vrijwilligers uit. De Tennisvereniging heeft drie werknemers in dienst. Dat zijn [verweerder] , als parkbeheerder, en twee tennistrainers.
2.3.
Mevrouw [A] , bestuurslid van de Tennisvereniging, is sinds 2019 verantwoordelijk voor de werkgeverszaken en fungeert als aanspreekpunt voor [verweerder] .
2.4.
[verweerder] is vóór zijn dienstverband ongeveer drie jaar actief geweest als vrijwilliger bij de Tennisvereniging. Na indiensttreding in december 2016 heeft hij nog een korte periode als adviseur van het bestuur opgetreden.
2.5.
In november 2019 heeft [verweerder] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft een interventieadvies opgesteld. Naar aanleiding van dit advies van de bedrijfsarts heeft tussen partijen op 21 januari 2020 een ‘driegesprek’ plaatsgevonden in het bijzijn van iemand van de arbodienst. Vervolgens heeft [verweerder] zich beter gemeld en is gaan werken. Op 7 februari 2020 heeft [verweerder] zich opnieuw ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 11 maart 2020 geoordeeld dat er sprake is van een arbeidsconflict. Omdat het ‘driegesprek’ niet tot een oplossing had geleid, heeft de bedrijfsarts mediation geadviseerd.
2.6.
De Tennisvereniging heeft [verweerder] vervolgens op 16 maart 2020 opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten, omdat volgens de bedrijfsarts geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, anders zou zij de loondoorbetaling stoppen. [verweerder] heeft vervolgens zijn werkzaamheden hervat.
2.7.
Op 24 april 2020 heeft er een mediation gesprek plaatsgevonden.

3.Het geschil

Het verzoek van de Tennisvereniging
3.1.
De Tennisvereniging verzoekt – kort samengevat – op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de kortst mogelijke termijn.
3.2.
De Tennisvereniging voert daartoe aan dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig is verstoord dat van haar niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Kort samengevat stelt de Tennisvereniging dat [verweerder] zich op schofferende, beledigende, intimiderende en dreigende manier uitlaat tegenover diverse bestuursleden. Vier van de (voormalige) bestuursleden willen daarom niet meer met [verweerder] samenwerken en willen ook geen persoonlijk contact meer met hem. Verder stelt de Tennisvereniging dat iedere keer dat zij het functioneren van [verweerder] aan de orde wil stellen de situatie escaleert en [verweerder] zich ziek meldt. Naar aanleiding van die ziekmeldingen van [verweerder] heeft tussen partijen een driegesprek, waarbij iemand van de arbodienst ( [.] ) aanwezig was, en een mediationgesprek plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van diverse vergoedingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
Het tegenverzoek van [verweerder]
3.5.
[verweerder] verzoekt van zijn kant om de Tennisvereniging te veroordelen tot betaling van € 855,27 bruto als eindejaarsuitkering over de jaren 2016 tot en met 2018, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente, met veroordeling van de Tennisvereniging in de kosten van de procedure.
3.6.
Aan zijn tegenverzoek legt [verweerder] ten grondslag dat uit de arbeidsovereenkomst volgt dat het salaris over de periode 1 december 2016 tot en met 1 december 2019 op grond van de cao Sport (hierna: de cao) moet worden voldaan. In de cao is in artikel 16, dat over salarissen gaat, bepaald dat werknemers in december 2016, 2017 en 2018 een bruto eindejaarsuitkering ontvangen. Dat heeft [verweerder] ondanks zijn diverse verzoeken niet gekregen. Daarom vordert [verweerder] ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.7.
De Tennisvereniging voert daartegen aan dat de cao niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen en dat alleen de hoogte van het salaris van [verweerder] op de cao is gebaseerd.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het verzoek van de Tennisvereniging
Verstoorde arbeidsverhouding
4.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van de Tennisvereniging is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. De ontbinding kan niet worden uitgesproken als er sprake is van een opzegverbod. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat hij – op grond van artikel 7:671b lid 2 BW – het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst alleen kan inwilligen indien aan de voorwaarden voor opzegging, bedoeld in artikel 7:669 BW, is voldaan. Dit betekent dat voor het verzoek tot ontbinding een redelijke grond moet bestaan én dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Wat onder een redelijke grond wordt verstaan is vermeld in artikel 7:669 lid 3 BW.
4.3.
Volgens de Tennisvereniging is er een redelijke grond voor de door haar verzochte ontbinding. Zij heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Onderdeel g van het derde lid bepaalt dat onder een redelijke grond wordt verstaan een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uitgangspunt daarbij is dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring en dat herstel van de relatie, al dan niet door middel van overplaatsing, niet meer mogelijk is. Naarmate de verstoring ernstiger is, kan onder omstandigheden aan de duurzaamheid ervan minder zwaar worden getild.
4.4.
De Tennisvereniging stelt dat [verweerder] zich op schofferende, beledigende, intimiderende en dreigende manier uitlaat tegenover diverse bestuursleden. Daardoor zouden zij een onveilig gevoel ervaren. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet komen vast te staan. Er is wel iets gebeurd. Tussen partijen zijn diverse discussies ontstaan, waarbij [verweerder] is weggelopen. Dat is door [verweerder] in ieder geval niet ontkend. Dat [verweerder] zich daarbij tegenover de bestuursleden zodanig zou hebben gedragen dat zij bang voor hem zijn, is niet gebleken. De overgelegde e-mails, het concept-verslag van het functioneringsgesprek en de verklaringen van de (voormalige) bestuursleden acht de kantonrechter niet overtuigend. Alleen uit de e-mail van [B] (de voormalige voorzitter van de Tennisvereniging) van november 2018 valt af te leiden dat [verweerder] zich ongepast zou hebben gedragen. Hij vraagt daarin [verweerder] om zijn excuses aan te bieden voor zijn gedrag tijdens een gesprek over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met [C] (de penningmeester). Volgens [verweerder] heeft hij tijdens dat gesprek boos gereageerd omdat de Tennisvereniging zijn arbeidsduur terugdrong van 20 uur naar 14 uur en de cao niet (meer) wilde toepassen. [verweerder] heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Partijen hebben vervolgens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend.
4.5.
Ook aan het concept-verslag van het functioneringsgesprek van 15 april 2019 kan niet de waarde worden toegekend die de Tennisvereniging wil. Het concept-verslag geeft slechts de perceptie van [C] weer en is bovendien pas op 23 maart 2020 met [verweerder] gedeeld, nadat hij om een kopie van zijn personeelsdossier vroeg. [verweerder] is nooit in de gelegenheid gesteld op de inhoud van het concept-verslag te reageren omdat hij boos zou zijn weggelopen. Dit vormt echter geen goede reden om [verweerder] geen kennis te laten nemen van het concept-verslag, terwijl dit wél aan zijn personeelsdossier is toegevoegd. Deze werkwijze kan, zoals [verweerder] heeft aangevoerd, een vertekend beeld van [verweerder] geven tegenover andere en/of nieuwe bestuursleden. De bestuurssamenstelling wisselt immers. Het had bovendien op de weg van de Tennisvereniging, als goed werkgever, gelegen om met [verweerder] in gesprek te blijven en na te gaan wat hem dwars zat, temeer nu uit het concept-verslag blijkt dat [verweerder] zich niet serieus genomen voelt. Uit de overige door de Tennisvereniging overgelegde correspondentie maakt de kantonrechter op dat bestuursleden vooral onder elkaar over het gedrag van [verweerder] hebben gesproken en niet zozeer met hem.
4.6.
De (voormalige) bestuursleden van wie een verklaring is overgelegd zeggen dat ze zich bedreigd voel(d)en door [verweerder] , dat ze zijn uitgescholden en bespuugd en een voormalig bestuurslid vindt dat het gedrag van [verweerder] zelfs heeft bijgedragen aan zijn burn-out. In het licht van deze verklaringen vindt de kantonrechter het merkwaardig dat het bestuur vervolgens niets tegen [verweerder] heeft ondernomen. Nu lijkt het erop dat het bestuur hem achteraf gedrag verwijt waartegen hij zich niet meer, althans moeilijk kan verweren. De andere verwijten die uit de verklaringen kunnen worden afgeleid, zien op het functioneren van [verweerder] . Niet gebleken is echter dat [verweerder] is aangesproken op zijn functioneren of dat een verbetertraject is voorgesteld. Wanneer een werknemer disfunctioneren wordt verweten moet hem toch tenminste worden verteld wat er aan schort zodat hij daar rekening mee kan houden en kan proberen zich te verbeteren.
4.7.
De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] vooral geraakt is door de kwestie van de eindejaarsuitkeringen en in het algemeen door het gebrek aan communicatie en aandacht voor zijn belangen. [verweerder] heeft verklaard dat hij steeds om uitbetaling van de eindejaarsuitkeringen heeft gevraagd omdat de Tennisvereniging uitbetaling weigerde zonder hem een duidelijk beargumenteerde reden daarvoor te geven. De Tennisvereniging heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij meerdere malen aan [verweerder] heeft uitgelegd waarom hij geen recht op een eindejaarsuitkering kan maken. De kantonrechter kan op basis van de stukken die de Tennisvereniging heeft overgelegd echter niet vaststellen hoe dit dan is gegaan. Het had voor de hand gelegen dat de Tennisvereniging schriftelijk aan [verweerder] zou hebben uitgelegd waarom hij (in de opvatting van de Tennisvereniging) geen aanspraak op een eindejaarsuitkering heeft. Een brief of e-mail van die strekking ontbreekt echter. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de Tennisvereniging geen serieuze poging heeft ondernomen om [verweerder] uit te leggen waarom hij volgens haar geen recht op een eindejaarsuitkering heeft. De Tennisvereniging had deze (juridische) kwestie ook aan haar rechtsbijstandsverzekeraar kunnen voorleggen om zo [verweerder] van voldoende gemotiveerd antwoord te voorzien. Ook dit is niet gebeurd. Daardoor is dit onderwerp als onopgeloste kwestie tussen partijen blijven hangen.
4.8.
Het lijkt erop dat de Tennisvereniging zich in toenemende mate aan [verweerder] is gaan ergeren en aan die ergernis uiting is gaan geven in plaats van pogingen te doen om de relatie te herstellen. Zo staat als onweersproken vast dat mevrouw [A] [verweerder] heeft gevraagd om dagelijks over zijn werk te rapporteren. Dit terwijl in artikel 2 onder e van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [verweerder] binnen vijf dagen ná het einde van elke maand een urenverantwoording naar de Tennisvereniging moet mailen. Het valt niet in te zien waarom [verweerder] (ineens) elke dag zou moeten rapporteren. Hij voert op het terrein onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uit en het resultaat daarvan kan makkelijk met het oog worden gezien. [A] heeft ter zitting verklaard dat zij niet kan zien waar onkruid is weggehaald, als onderbouwing van haar wens om dagelijks een rapportage te ontvangen, maar de kantonrechter acht dit argument weinig overtuigend. Het valt te begrijpen dat [verweerder] dit als een plaagstoot heeft ervaren.
4.9.
Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat weliswaar sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding, maar dat deze niet zodanig ernstig of duurzaam is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Niet is gebleken dat daadwerkelijk is geprobeerd de relatie te herstellen en pijnpunten weg te nemen. Het ‘driegesprek’ en een mediation sessie heeft de kou niet uit de lucht gehaald maar de Tennisvereniging had meer kunnen doen. Zij had meer aandacht aan mediation en constructief overleg kunnen geven. Bovendien heeft de Tennisvereniging zeven bestuursleden, als het contact tussen [verweerder] en [A] hapert, kan een andere bestuurder als aanspreekpunt fungeren. Niet is gebleken dat die optie is overwogen. Hierbij komt dat het werk dat [verweerder] uitvoert geen intensief dagelijks contact met het bestuur noodzakelijk maakt. Van een situatie die onwerkbaar is geworden kan ook daarom niet worden gesproken. [verweerder] is, ondanks de verwijten die hem worden gemaakt, ook niet vrijgesteld van zijn werkzaamheden. In dit verband is niet zonder betekenis dat [verweerder] nog heeft verklaard dat hij het met een aantal bestuursleden goed kan vinden, wat van de kant van de Tennisvereniging niet is bestreden.
4.10.
Gelet op wat hierboven is overwogen zal het ontbindingsverzoek worden afgewezen.
4.11.
De Tennisvereniging zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot aan deze beschikking, aan de kant van [verweerder] begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.
Het tegenverzoek van [verweerder]
Eindejaarsuitkering
4.12.
[verweerder] maakt aanspraak op € 855,27 bruto als eindejaarsuitkering over de jaren 2016 tot en met 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
4.13.
De Tennisvereniging heeft aangevoerd dat louter (de hoogte van) het salaris op de cao is gebaseerd. [verweerder] daarentegen is van mening dat onder salaris ook de eindejaarsuitkering valt. Dit volgt volgens hem uit artikel 16 van de cao dat het opschrift ‘Salarissen’ heeft en handelt over salarisschalen (lid 1) en eindejaarsuitkeringen (lid 2). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter leest in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst niet meer dan dat de hoogte van het salaris conform de cao zal zijn. In de arbeidsovereenkomst die op 2 maart 2017 is getekend en betrekking heeft op de periode 1 december 2016 tot en met 30 november 2017 is in artikel 2 lid 1 over het salaris het volgende bepaald:
“Werknemer heeft bij het aangaan van de overeenkomst conform de CAO sport recht op een salaris van € 2.400,00 bruto bij een werkweek van 38 uur, hetgeen in het geval van de werknemer neerkomt op een bruto maandsalaris van € 1.263,63 per maand. Dit brutosalaris is exclusief 8% vakantietoeslag. (…)”
4.14.
Waarom artikel 16 van de cao, en meer specifiek lid 2, van toepassing is heeft [verweerder] niet onderbouwd. De omstandigheid dat artikel 16 van de cao de titel ‘Salarissen’ draagt betekent niet zonder meer dat ook het bepaalde in lid 2 deel van de arbeidsovereenkomst uitmaakt. De arbeidsovereenkomst zelf (zie hierboven) maakt daar geen melding van. Hoewel de verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar de cao sport verwarring kan opleveren, heeft [verweerder] onvoldoende uiteengezet op grond waarvan hij ervan mocht uitgaan dat hij behalve salaris conform de cao ook een eindejaarsuitkering zou krijgen. Dat is dus onvoldoende uit de verf gekomen.
4.15.
Het tegenverzoek van [verweerder] zal daarom worden afgewezen.
4.16.
Het tegenverzoek is behandeld samen met het ontbindingsverzoek, daarvoor zijn geen afzonderlijke procedurele inspanningen nodig geweest. De kantonrechter ziet daarom aanleiding proceskosten met betrekking tot het tegenverzoek te bepalen op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek van Tennisvereniging
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt de Tennisvereniging in de proceskosten aan de kant van [verweerder] , tot aan deze beschikking begroot op € 720,00;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het tegenverzoek van [verweerder]
5.4.
wijst het tegenverzoek af;
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de kant van de Tennisvereniging, tot aan deze beschikking begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2020.