ECLI:NL:RBMNE:2020:461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
16-251484-19 + 16-135631-19 (tul)05-184180-17 + 23-000762-17 (tul) + 13-224312-15 (tul)16-225037-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een nagelschaar in Amersfoort

Op 10 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 18 oktober 2019 in Amersfoort het slachtoffer met een nagelschaar in de borst gestoken, nadat hij meermalen de confrontatie met het slachtoffer had gezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met de nagelschaar heeft gestoken, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was en dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en heeft hem een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte verplicht tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer en heeft zij bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-251484-19 + 16-135631-19 (tul)
05-184180-17 + 23-000762-17 (tul) + 13-224312-15 (tul)
16-225037-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in PI Rijnmond te Krimpen aan den IJssel.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van (laatstelijk) 27 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M. Lemstra en van hetgeen verdachte en mr. T. de Heer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16-251484-19
op 18 oktober 2019 in Amersfoort geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden door hem met een nagelschaar in de borst te steken, dan wel hem op die wijze zwaar heeft mishandeld dan wel dat hij geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
in de zaak met parketnummer 05-184180-17
op 23 augustus 2017 in Barneveld opzettelijk 3,93 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
in de zaak met parketnummer 16-225037-19
op 18 september 2019 in Utrecht bij het Leger des Heils, [stichting] , wederrechtelijk is binnengedrongen nadat hem daar de toegang was ontzegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

In de zaak met parketnummer 16-251484-19
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging doodslag van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] met zoveel kracht met een schaar gestoken dat hij door de jas heen zijn long heeft geraakt. [slachtoffer] heeft hierdoor een klaplong opgelopen. Als je met een schaar iemand met zoveel kracht in het bovenlichaam steekt, aanvaard je de aanmerkelijke kans dat die ander daardoor dusdanig gewond raakt dat diegene kan komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen terwijl hij een nagelschaartje in zijn hand had. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 18 oktober 2019 doet [slachtoffer] aangifte van het volgende [2] :
Vanmorgen 18 oktober 2019 kwam [ [verdachte] ] op het Stadhuisplein naar mij toe lopen. Ik hoorde dat hij zei: ‘Ik steek je, ik ga je steken!!’ Voordat ik het wist kwam hij op mij aflopen en hij hield mij eerst tegen. Ik zag toen dat [verdachte] 2 a 3 stekende bewegingen met zijn linkerarm en -hand maakte in de richting van mijn bovenlichaam. Ik zag dat hij iets glimmend en iets scherps in zijn linkerhand vast hield. Hij haalde een paar keer uit en ik probeerde dat af te weren. Ik voelde wel een klap, ik voelde toen pijn aan mijn ribben. Pas toen ik weg liep voelde ik pijn aan de rechterzijde van mijn borst, onder mijn rechter oksel. Ook voelde ik dat ik moeite had met ademhalen. Ik deed mijn kleding omhoog om te kijken of ik een wond had op mijn borst. Ik voelde toen dat ik een rood wondje had op mijn borst, onder mijn oksel ter hoogte van mijn tepel. Ik hoorde toen dat 'Bos' mij vertelde dat hij had gezien dat [verdachte] een nagelschaartje in zijn hand had.
Ik verbalisant, toonde de aangever een politiefoto van de aangehouden verdachte, [verdachte] .
V: Wie is deze man?
A: Dat is [verdachte] , de man die mij heeft gestoken.
Uit de geneeskundige verklaring met medische informatie over [slachtoffer] blijkt dat hij een steekwond thorax [de rechtbank begrijpt: borstkas] helft rechts (2mm) heeft en een pneumothorax [de rechtbank begrijpt: klaplong] rechts. [3]
Verdachte [verdachte] heeft verklaard [4] :
Het klopt dat ik [slachtoffer] op 18 oktober 2019 in Amersfoort tweemaal met een (nagel)schaar in mijn vuist heb geslagen.
Bewijsoverweging
Vrijspraak poging doodslag (primair)
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) tweemaal met een nagelschaar in zijn borst heeft gestoken. Verdachte heeft ook erkend dat hij [slachtoffer] , terwijl hij de nagelschaar in zijn vuist had, tweemaal heeft geslagen. [slachtoffer] heeft hierdoor een steekwond in zijn borst en een klaplong opgelopen. De gebruikte nagelschaar is niet aangetroffen. Het dossier bevat wel een afbeelding en de afmetingen van een nagelschaar die volgens verdachte vergelijkbaar is met de nagelschaar die hij gebruikt heeft. Nu het dossier geen verdere medische informatie bevat (bijvoorbeeld over de diepte van de wond en de positionering van de steekwond ten opzichte van (andere) vitale organen) en ook geen informatie waaruit blijkt met hoeveel kracht verdachte gestoken heeft, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van [slachtoffer] aanmerkelijk is geweest en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet (ten minste in voorwaardelijke zin) had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
Vrijspraak zware mishandeling (subsidiair)
Naast de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen kunnen als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in elk geval worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd.
Een klaplong is niet in alle gevallen aan te merken als zwaar letsel. In het geval van [slachtoffer] is niet gebleken dat enige medische ingreep heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] verklaarde tegenover de politie alleen dat hij diezelfde nacht in het ziekenhuis moest verblijven ter observatie. Op de geneeskundige verklaring is vermeld dat de geschatte duur van de genezing “dagen” was. Gelet op het hiervoor overwogene kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling en spreekt verdachte hiervan vrij.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling op grond van de genoemde bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen. Door tweemaal met een nagelschaar in de borst van [slachtoffer] te steken heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
In de zaak met parketnummer 05-184180-17 [5]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2020;
  • een proces-verbaal van aanhouding, pag. 5 en 6;
  • een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pag. 10 en 11.
In de zaak met parketnummer 16-225037-19 [6]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 januari 2020;
  • een proces-verbaal aangifte door [aangever] namens [stichting] , pag. 3 en 4;
  • een proces-verbaal bevindingen, pag. 8 en 9.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 16-251484-19, meer subsidiair
op 18 oktober 2019 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een nagelschaar, in diens borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 05-184180-17
op 23 augustus 2017 te Barneveld opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,93 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
in de zaak met parketnummer 16-225037-19
op 18 september 2019 te Utrecht, in het besloten lokaal, locatie [adres] bij een ander, te weten bij Leger des Heils - [stichting] , in gebruik wederrechtelijk is
binnengedrongen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16-251484-19, meer subsidiair
poging tot zware mishandeling
05-184180-17opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
16-225037-19
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

In de zaak met parketnummer 16-251484-19 heeft de verdediging een noodweer exces- en een putatief noodweerverweer gevoerd.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit geen van de bewijsmiddelen blijkt van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Het is verdachte die achter [slachtoffer] aangaat, hem opzoekt, hem duwt en een dreigende houding aanneemt. Er was voor verdachte geen reden zich te verdedigen en er is geen sprake van een noodweersituatie. Ook is geen sprake van putatief noodweer, omdat verdachte achter [slachtoffer] aangaat en hij degene is die een schaar bij zich heeft, terwijl [slachtoffer] geen wapen heeft. Daarom is er geen situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat sprake is geweest van noodweerexces. Op de camerabeelden is op tijdstippen 9:55:49 uur en 9:55:51 uur te zien dat verdachte geslagen wordt door [slachtoffer] . Daarmee is sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte, ook al heeft verdachte [slachtoffer] kort daarvoor een duw gegeven. Verdachte voelde zich bedreigd en slaat tweemaal terug. Verdachte is te ver gegaan in zijn verdediging maar deed dit vanuit een hevige gemoedstoestand.
Subsidiair doet de raadsman een beroep op putatief noodweer. Uit de persoonlijkheidsrapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een basaal wantrouwen. Door gebeurtenissen in het verleden denkt verdachte in situaties veelal dat men het op hem heeft gemunt, hetgeen hij ook dacht van [slachtoffer] op de bewuste dag.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Op grond van de stukken in het dossier is juist het tegendeel gebleken, namelijk dat verdachte de agressor is geweest en dat hij de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte telkens op hem af kwam lopen, ook toen [slachtoffer] wegliep van hem. De verklaring van [slachtoffer] wordt op dit punt ondersteund door de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal bevindingen camerabeelden. Verdachte geeft [slachtoffer] vervolgens een duw en steekt hem daarna tweemaal met de nagelschaar. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment geen sprake was van een situatie waarin voor verdachte de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet. Het verweer wordt verworpen.
Putatief noodweer
Putatief noodweer kan aan de orde zijn indien geen sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, maar de verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeert dat van een dergelijke aanranding toch sprake is. Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte de agressor is geweest en dat hij de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een situatie waarin verdachte zich verontschuldigbaar een dreigend gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van een bedreiging verkeerd heeft ingeschat. Het beroep op putatief noodweer slaagt om die reden niet.
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte in de zaak met parketnummer 16-251484-19 uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een klinische behandeling van maximaal 12 maanden, aansluitend meewerken aan een ambulante behandeling en begeleid wonen, een alcoholverbod en meewerken aan de controle op de naleving daarvan.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De straf die door de officier van justitie is geëist dient te worden gematigd. Er is nu een psychiater beschikbaar die verdachte kan helpen met zijn problematiek die onder meer voortkomt uit zijn niet aangeboren hersenletsel. Om een begeleide overgang van detentie naar een kliniek mogelijk te maken is een gevangenisstraf van 2 maanden nodig. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient echter niet groter te zijn dan 5 of 6 maanden. Eventueel kan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden verhoogd. Het is van belang dat verdachte leert te begrijpen hoe hij in elkaar steekt en dat hij kan gaan werken aan zijn herstel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling in Amersfoort. Verdachte heeft de bewuste dag op straat meermalen de confrontatie met het slachtoffer gezocht. Uiteindelijk heeft verdachte daarbij het slachtoffer met een nagelschaar in de borst gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor een steekwond en een klaplong opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Ook heeft verdachte 3,93 gram cocaïne aanwezig gehad en is hij een opvanglocatie van het Leger des Heils binnengedrongen terwijl hij wist dat hem daar de toegang was ontzegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 januari 2020 uitgebracht door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en van een multidisciplinair pro justitiarapportage, gedateerd 8 en 21 januari 2020, uitgebracht door L. Beverloo, psychiater, en R.K.F. Lemmens, klinisch psycholoog. Zowel de psychiater als de psycholoog beschrijven dat bij verdachte sprake is van een complexe, elkaar beïnvloedende combinatie van een matig-ernstige verslaving (alcohol), een gemengde persoonlijkheidsstoornis en een niet-aangeboren hersenletsel. Verdachte heeft onvoldoende coping-vaardigheden, een basaal wantrouwen in mensen en een gebrekkig overzicht/inzicht in sociale situaties.
Gelet op het voorgaande adviseren de psychiater en de psycholoog het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Daarom wordt diagnostiek en behandeling geadviseerd. Onderdeel daarvan is opname in een specialistische kliniek, om verdachte vervolgens naar beschermd wonen toe te geleiden.
Het Leger des Heils heeft in bovengenoemd rapport bijzondere voorwaarden geformuleerd om voormeld traject vorm te kunnen geven, te weten meldplicht bij de reclassering, een klinische opname van maximaal 12 maanden in FPA Zuidlaren of soortgelijke zorginstelling, aansluitend een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan een alcoholverbod en de controle hierop. Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn om aan een dergelijk traject mee te werken.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater en de psycholoog over en acht verdachte voor alle ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 30 december 2019 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden voor (onder meer) overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. De rechtbank zal daar in strafverzwarende zin rekening mee houden.
Verder heeft de rechtbank gelet op het door het LOVS voor een (voltooide) zware mishandeling neergelegde uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Het is in deze zaak bij een poging gebleven en de rechtbank zal met die omstandigheid rekening houden in strafverminderende zin. Voor het aanwezig hebben van cocaïne en de lokaalvredebreuk heeft de rechtbank gelet op straffen die op soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf dan een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jarenpassend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden, zoals deze door het Leger des Heils zijn geadviseerd.
Verdachte heeft zich (in de zaak met parketnummer 16-251484-19) schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot zware mishandeling met een meegebracht wapen. Gelet op de pro justitia-rapportages van de bovengenoemde psychiater en psycholoog, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,-. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 16-251484-19 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel voor toewijzing vatbaar is.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de schade onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade, voor zover die betrekking heeft op de schadeposten ‘jas’ en ‘blouse’, komt deels voor vergoeding in aanmerking. Uit het politie proces-verbaal is voldoende aannemelijk geworden dat de jas en de blouse van [slachtoffer] door toedoen van verdachte zijn beschadigd doordat hij met een nagelschaar door de kleding van [slachtoffer] heen heeft gestoken. De rechtbank acht de gevorderde bedragen echter aan de hoge kant, zeker nu een nadere uitleg over de bedragen ontbreekt. De rechtbank zal daarom de schade voor beide posten bepalen op in totaal € 150,- en de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft ook nog vergoeding van ziekenhuiskosten en verzekeringskosten gevorderd. Nu enige onderbouwing van deze schadeposten ontbreekt en hierover te veel onduidelijkheid bestaat, levert de vordering voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte en de benadeelde partij zijn beiden te beschouwen als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij. Om die reden zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

16-135631-19
De officier van justitie heeft gepersisteerd in de vordering. De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank overweegt dat bij vonnis van de politierechter Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 augustus 2019 verdachte een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk is opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.
23-000762-17 en 13-224312-15
De officier van justitie heeft ten aanzien van beide vorderingen de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verzocht, omdat de termijn voor het indienen van de vordering was verstreken. De verdediging heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
Nu blijkt dat beide vorderingen later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd zijn ingediend, verklaart de rechtbank het Openbaar Ministerie hierin niet-ontvankelijk.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 138 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16-251484-19 onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16-251484-19 onder meer subsidiair, het in de zaak met parketnummer 05-184180-17 en het in de zaak met parketnummer 16-225037-19 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16-251484-19 onder meer subsidiair, het in de zaak met parketnummer 05-184180-17 en het in de zaak met parketnummer 16-225037-19 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16-251484-19 onder meer subsidiair, het in de zaak met parketnummer 05-184180-17 en het in de zaak met parketnummer 16-225037-19 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte in de zaak met parketnummer 16-251484-19 onder meer subsidiair, het in de zaak met parketnummer 05-184180-17 en het in de zaak met parketnummer 16-225037-19 tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de
reclassering van het Leger des Heils (mevr. Brunings.). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich zal laten opnemen in FPA Zuidlaren, althans een soortgelijke intramurale zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt één jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* zich, na afloop van het klinische traject, ambulant laat behandelen door een zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afronding van het klinische traject. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* geen alcohol zal gebruiken voor zolang de reclassering dat nodig acht en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod voor zolang de reclassering dat nodig acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij in de zaak met parketnummer 16-251484-19
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 150,- (zegge honderdvijftig euro);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 150,- (zegge honderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-135631-19
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht bij vonnis van 5 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken, indien in de zaak met parketnummer 16-251484-19 (en/of de bij die zaak gevoegde zaken met parketnummers 05-184180-17 en 16-225037-19) sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23-000762-17
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-224312-15
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs. O.P. van Tricht en C.M..A.T. van der Geest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 16-251484-19
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een (nagel)schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen diens borst heeft gestoken en/of (met kracht) geslagen en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Amersfoort aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonding in de borst en/of een klaplong, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (nagel)schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de borst van die [slachtoffer] te steken en/of (met kracht) te slaan
en/of te duwen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2019 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een (nagel)schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen diens borst heeft gestoken en/of (met kracht) geslagen en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 05-184180-17
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Barneveld opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,93 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de zaak met parketnummer 16-225037-19
hij op of omstreeks 18 september 2019 te Utrecht, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, locatie [adres] bij een ander, te weten bij Leger des Heils - [stichting] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 januari 2020, genummerd 2019311699, onderzoeksnummer MD3R019209 / 1GA19STAD, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, district Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 95. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 31-33.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , pag. 37 (kennelijk abusievelijk gedateerd 17 oktober 2019).
4.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 27 januari 2020.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 september 2017, genummerd PL0600-2017393488, opgemaakt door politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, Basisteam Veluwe Vallei-Zuid, doorgenummerd 1 tot en met 15. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 september 2019, genummerd PL0900-2019280451, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, district Stad-Utrecht, Basisteam Utrecht-Centrum, doorgenummerd 1 tot en met 18. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.