In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 24 september 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1984 in Libië, die lijdt aan een psychische stoornis. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag als de uitspraak gehouden, waarbij betrokkene en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een psychiatrisch verpleegkundige. De officier van justitie was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel voor hemzelf en zijn omgeving. De rechtbank heeft de verzoeken van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen is in de bereidheid van betrokkene om op vrijwillige basis mee te werken aan zijn behandeling. Daarom is het noodzakelijk om verplichte zorg te verlenen, met als doel de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren.
De rechtbank heeft besloten om de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden te verlenen, waarbij ambulante zorg wordt toegepast. De overige verzochte vormen van verplichte zorg zijn afgewezen, omdat een klinische opname niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de noodzaak van medicatie-inname en het onderhouden van contact met behandelaren. De beschikking is mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.