ECLI:NL:RBMNE:2020:4597

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
16/050703-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling, bedreiging en belaging in een strafzaak tegen een echtgenoot

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en belaging van zijn echtgenote en kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging onvoldoende bewijs bevatte om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van de bedreiging nietig was, omdat de beschuldigingen niet voldoende concreet waren geformuleerd. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de benadeelden, waaronder de echtgenote en de dochters, niet voldoende steunbewijs boden voor de beschuldigingen van mishandeling en bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde ook dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moesten worden verklaard, aangezien er geen veroordeling volgde voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte veroordeeld, omdat hun vorderingen niet konden worden toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor een duidelijke en concrete tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/050703-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 april 2019 te Utrecht zijn echtgenote [echtgenote] en/of hun dochters [dochter 1] en [dochter 2] heeft mishandeld;
Feit 2:
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 april 2019 te Utrecht zijn echtgenote [echtgenote] en/of hun dochters [dochter 1] en [dochter 2] heeft bedreigd;
Feit 3:
op 19 april 2019 zijn echtgenote [echtgenote] heeft bedreigd;
Feit 4:
in de periode van 19 april 2019 tot en met 29 januari 2020 te Utrecht [aangeefster] heeft belaagd.

3.VOORVRAGEN

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, nu het ten laste gelegde niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging omschrijft niet concreet met welke woorden en op welke wijze er een bedreiging zou zijn geuit. Tevens spreekt [echtgenote] in haar aangifte niet over een concrete bedreiging met de dood jegens haar en haar dochters.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding in zijn geheel geldig is, nu de tenlastelegging in samenhang bezien met het dossier voldoende feitelijk is. De officier van justitie heeft bepleit dat uit zowel de aangifte van [echtgenote] , de verklaringen van haar dochters en op basis van het onderzoek aan de telefoon blijkt dat op verschillende momenten in de ten laste gelegde periode op diverse manieren door verdachte is aangegeven dat hij [echtgenote] en zijn dochters dood wenst.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of de onder 2 ten laste gelegde bedreiging in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 april 2019 voldoet aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding worden gesteld. De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van zijn echtgenote en zijn dochters door hen woordelijk toe te voegen dat hij hen dood zou maken. De tenlastelegging omschrijft verder niet concreet met welke bewoordingen de bedreiging zou zijn geuit, waardoor niet zonder meer duidelijk is op welke uitingen van verdachte deze beschuldiging is gericht. Ook wordt niet vermeld op welke wijze deze bedreigingen zouden zijn geuit en op welke momenten binnen de relatief lange periode van de tenlastelegging. Het procesdossier biedt hierover ook onvoldoende duidelijkheid, omdat het dossier een veelheid aan berichten bevat waarvan niet altijd eenduidig is aan wie deze zijn gericht en (dus) of de tenlastelegging daarop volgens het Openbaar Ministerie al dan niet betrekking heeft. Ook in het licht van het onderliggende dossier is het verwijt zoals onder 2 ten laste gelegd aldus onvoldoende concreet en wel zodanig, dat het voor de rechtbank niet duidelijk is tegen welke uitingen verdachte zich dient te verweren.
De rechtbank zal daarom de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Voor de overige oordeelt de rechtbank dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde periode 1 januari 2017 tot 12 oktober 2017, nu verdachte en zijn gezin op 12 oktober 2017 in Nederland zijn aangekomen. Voor het overige acht de officier van justitie het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zij zich op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. De officier van justitie heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie bepleit dat de aangifte van [echtgenote] wordt ondersteund door de verklaringen van de dochters bij de psycholoog van Moviera, de getuigenverklaring van [aangeefster] en een vertaling van een WhatsAppvideo waarin verdachte heeft verklaard dat hij [echtgenote] sloeg. Wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie bepleit dat de aangifte van [echtgenote] wordt ondersteund door het opgenomen telefoongesprek dat in het bijzijn van een tolk is afgeluisterd en vertaald. Hieruit blijkt dat verdachte [echtgenote] heeft bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij haar zal laten slachten. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat nadat [echtgenote] verdachte heeft verlaten op 19 april 2019, verdachte zich is gaan richten op [aangeefster] . Verdachte heeft zich via WhatsApp meermalen negatief uitgelaten over [aangeefster] . Hij heeft daarbij video’s en foto’s geplaatst over [aangeefster] en haar kinderen waarin hij dreigende en beledigende teksten uit. In de telefoon van verdachte zijn afbeeldingen aangetroffen die zijn te koppelen aan de bedreigende en beledigende statusberichten op WhatsApp gericht aan [aangeefster] . Verder is verdachte meermalen langs de winkel van [aangeefster] gelopen, waarbij verdachte tevens dreigende bewegingen heeft gemaakt en heeft hij mensen op [aangeefster] afgestuurd met dreigende berichten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte en zijn gezin per 12 oktober 2017 in Nederland verblijven, waardoor gebeurtenissen voorafgaand aan deze periode niet meewegen voor het bewijs en verdachte van deze periode moet worden vrijgesproken. Wat betreft het overige onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het afknippen van de haren en het dichtknijpen van de keel in Irak heeft plaatsgevonden. Dit is derhalve buiten de ten laste gelegde periode en bovendien niet in Nederland. Voor de overige ten laste gelegde handelingen is onvoldoende wettig bewijs voorhanden. De opgenomen verklaringen van de kinderen zijn niet afgelegd bij de politie, maar betreffen slechts screeningsverslagen van gesprekken met een psycholoog bij Moviera. Voorts wordt op basis van de verslagen niet duidelijk of de kinderen verklaren over gebeurtenissen in Irak of Nederland. De verklaring van [aangeefster] is niet bruikbaar voor het bewijs, nu zij de mishandelingen nimmer zelf heeft waargenomen. Aangaande het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. De verklaring van [echtgenote] wordt niet ondersteund door de vertaling van de tolk van het telefoongesprek, nu de uiting door die [echtgenote] zelf wordt vertaald. Daarmee is geen ondersteunend bewijs voorhanden. Het gesprek zelf is niet opgenomen in het dossier noch is het gesprek vertaald, waardoor verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat het gedrag van verdachte niet te kwalificeren valt als belaging. Verdachte heeft ontkend dat de statusberichten met de daarbij geplaatste teksten van hem afkomstig zijn. De statusberichten zijn verder niet op de telefoon van verdachte aangetroffen. Het enkel aantreffen van enkele foto’s op de telefoon van verdachte, maakt niet dat ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat verdachte de door aangeefster overgelegde statusberichten met tekst ook door verdachte zijn geplaatst. Nu [aangeefster] meermalen heeft geweigerd haar telefoon af te geven om haar verklaring te verifiëren, kan de verklaring van verdachte dat [aangeefster] de statusberichten met daarbij geplaatste teksten heeft gefabriceerd onvoldoende worden weerlegd. Wat betreft de video die verdachte heeft opgenomen, heeft hij verklaard dat deze was bestemd voor zijn vrouw ter waarschuwing voor [aangeefster] . Hoewel verdachte zich heeft gerealiseerd dat hij dit niet had moeten doen, heeft hij geen lasterlijke uitspraken gedaan tegenover de Irakese gemeenschap noch heeft hij [aangeefster] gedwongen iets de doen, niet te doen, te dulden of haar vrees aangejaagd. Verder bevat het dossier – naast de verklaring van [aangeefster] – geen bewijs dat verdachte mensen langs de winkel van [aangeefster] heeft gestuurd dan wel dat hij op een belagende wijze langs de winkel is gelopen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
- Dichtknijpen van de keel en afknippen van de haren van [echtgenote]:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde afknippen van de haren van [echtgenote] en het dichtknijpen van haar keel, nu op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden buiten de ten laste gelegde periode en buiten het grondgebied van Nederland.
- Slaan op het hoofd of lichaam van [echtgenote] , [dochter 1] en [dochter 2]:
De rechtbank stelt vast dat de in het dossier opgenomen verklaringen van [dochter 1] en [dochter 2] – dat zij en [echtgenote] werden geslagen door verdachte – zijn afgelegd bij een ontwikkelingspsycholoog van Moviera en vastgelegd in een screeningsrapportage. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze screeningsrapportages niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Onbekend is hoe de kinderen zijn gehoord, onder welke omstandigheden zij zijn gehoord en zijn slechts samenvattingen van hun verklaringen weergegeven. Om in de onderhavige zaak de verklaringen van deze jonge kinderen als bewijs te kunnen gebruiken, had het voor de hand gelegen dat zij in een daartoe bestemde en ingerichte kindvriendelijke ruimte zouden zijn gehoord door daartoe opgeleide rechercheurs. De screeningsrapportages acht de rechtbank met onvoldoende waarborgen omkleed om als bewijsmiddel te bezigen en tevens onvoldoende toegespitst op hetgeen door [echtgenote] is verklaard in haar aangifte. Voorts oordeelt de rechtbank dat op basis van de verklaringen van beide dochters onvoldoende kan worden vastgesteld op welke gebeurtenissen de verklaringen zien en waar hetgeen waar zij over verklaren zou hebben plaatsgevonden. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank de verklaringen niet voor het bewijs bezigen.
Wat betreft de video waarin verdachte heeft verklaard dat hij [echtgenote] heeft geslagen overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geenszins duidelijk is geworden of deze verklaring ziet op gebeurtenissen in Irak dan wel Nederland, waardoor ook deze verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Aangeefster heeft zelf in haar aangifte summier verklaard over mishandelingen in Nederland. Van de concreet door haar genoemde vuistslag die verdachte haar zou hebben gegeven in het ziekenhuis is geen ondersteunend bewijs. Verder heeft zij verklaard dat verdachte haar in het AZC in Ter Apel met platte hand op het hoofd zou hebben geslagen. Ook hiervoor bevat het procesdossier onvoldoende ondersteunend bewijs.
Ten aanzien van de verklaring van [aangeefster] overweegt de rechtbank dat zij zelf geen mishandelingen of letsel heeft waargenomen, maar dat zij van [echtgenote] heeft vernomen dat verdachte [echtgenote] en zijn dochters zou mishandelen. Hierbij overweegt de rechtbank dat steunbewijs in de vorm van een de auditu verklaring niet enkel afkomstig mag zijn van dezelfde bron, in die zin dat niet uitsluitend als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie aangeefster heeft verteld wat haar zou zijn overkomen. Enkel een de auditu verklaring levert op zichzelf dus onvoldoende steunbewijs op. De verklaring van [aangeefster] dat zij verdachte hoorde zeggen dat hij zijn vrouw en kinderen elke dag slaat, vindt de rechtbank voorts onvoldoende concreet en overtuigend. Verdachte ontkent dit te hebben gezegd. Voor het overige zijn er geen getuigen die over de mishandelingen verklaren, terwijl deze zouden hebben plaatsgehad in het AZC, een plek met beperkte privacy. Evenmin is er ander objectief bewijs.
Nu verdachte de mishandeling van [echtgenote] en de kinderen in Nederland heeft ontkend , is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat deze hebben plaatsgehad en zal verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[echtgenote] heeft op 19 september 2019 aangifte gedaan van bedreiging. Zij heeft bij de politie ter onderbouwing van haar verklaring een opname laten horen van een telefoongesprek van verdachte met [aangeefster] , waarin verdachte zou hebben gezegd dat hij [echtgenote] zou gaan slachten. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van aangifte is gerelateerd dat het gesprek in het bijzijn van een tolk en aangeefster is vertaald. In dit proces-verbaal is het volgende opgetekend: “Mijn man zei tegen haar: Oké nu ga ik haar slachten”. De rechtbank concludeert hieruit dat het [echtgenote] is geweest die de opname heeft vertaald, waardoor deze vertaling niet als steunbewijs kan worden aangemerkt voor de verklaring van [echtgenote] . Een proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de opname door verbalisanten met behulp van een beëdigd tolk is uitgeluisterd en dat op de opname genoemde woorden te horen zijn en dat deze afkomstig zijn van verdachte, ontbreekt.
Nu verdachte de bedreiging van [echtgenote] heeft ontkend en de aangifte van [echtgenote] verder niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, is niet voldaan aan het bewijsminimum zoals vereist in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
- Het plaatsen van statusberichten
Wat betreft de in het dossier opgenomen statusberichten concludeert de rechtbank dat deze statusberichten afkomstig zijn van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat de foto’s op de achtergrond van de statusberichten op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen en dat het telefoonnummer bij de statusberichten toebehoort aan verdachte. Op basis van de overgelegde printscreens kan evenwel niet worden vastgesteld of deze statusberichten binnen de ten laste gelegde periode zijn geplaatst op WhatsApp. In het dossier bevinden zich veel printscreens van statusberichten. Een datum wordt daarbij echter niet genoemd. Hierbij wreekt zich dat aangeefster [aangeefster] de politie niet in staat heeft gesteld om haar telefoon te onderzoeken en dit te onderzoeken. Daarbij komt dat uit de statusberichten niet eenduidig blijkt aan wie deze zijn gericht.
Wel kan worden vastgesteld dat het statusbericht met de foto van de kinderen van [aangeefster] met daaronder een zeer nare en bedreigende tekst is geplaatst op 20 december 2019. De rechtbank stelt dus vast dat verdachte dit afschuwelijke bericht heeft geplaatst. Echter, dit levert op zichzelf niet het strafbare feit van belaging op. Het strafbare feit van bedreiging van [aangeefster] is verdachte niet ten laste gelegd.
- Het doen van lasterlijke uitspraken
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [aangeefster] dat verdachte lasterlijke uitspraken heeft gedaan tegen mensen in de Irakese gemeenschap over die [aangeefster] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De in het dossier gevoegde handgeschreven anonieme getuigenverklaringen kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, nu deze niet ten overstaan van een verbalisant zijn afgelegd en niet geverifieerd kan worden van wie deze verklaringen afkomstig zijn.
- Het verspreiden van lasterlijk beeldmateriaal
Met betrekking tot het verspreiden van lasterlijk beeldmateriaal stelt de rechtbank vast dat verdachte een achttal video’s heeft gemaakt en verspreid aan [echtgenote] , [aangeefster] , de man van [aangeefster] en Veilig Thuis waarin hij onder meer een aantal lasterlijke uitspraken doet over [aangeefster] . Deze video’s, ook bezien in verband met de hiervoor genoemde foto van de kinderen van aangeefster, zijn evenwel onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van belaging.
- Het sturen van personen naar de winkel van [aangeefster]
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [aangeefster] dat verdachte mensen naar de winkel van die [aangeefster] heeft gestuurd om haar te bedreigen niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Ook hiervoor kunnen de eerdergenoemde anonieme getuigenverklaringen niet worden gebezigd voor het bewijs.
- Het langs de winkel van [aangeefster] lopen
De rechtbank oordeelt dat op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte weliswaar op twee dagen langs de winkel van [aangeefster] is gelopen, maar dat niet kan worden vastgesteld dat hij dit deed om [aangeefster] te belagen. De verklaring van [aangeefster] dat verdachte uren voor haar winkel zou hebben gestaan en daarbij een schietende beweging zou hebben gemaakt wordt niet ondersteund door het dossier en de beschikbare camerabeelden.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tegenover [aangeefster] wederrechtelijk heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van beeldmateriaal waarop lasterlijk wordt gesproken over [aangeefster] en het plaatsen van een statusbericht dat als bedreigend kan worden aangemerkt richting de kinderen van die [aangeefster] . Desondanks oordeelt de rechtbank dat het handelen van verdachte juridisch niet kan worden gekwalificeerd als een belaging. Smaad dan wel bedreiging van [aangeefster] is verdachte niet ten laste gelegd.
Op basis van het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat door verdachte geen stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] . Daarbij heeft de rechtbank de aard en de geringe frequentie van de gedragingen in aanmerking genomen.
Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

5.BENADEELDE PARTIJEN

[echtgenote] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
[dochter 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
[dochter 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.385,-. Dit bedrag bestaat uit € 385,- materiële schade en € 1000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
[echtgenote] , [dochter 1] en [dochter 2]:
De officier van justitie vindt de vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft zich wat betreft de hoogte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
[aangeefster]:
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering ten aanzien van dit onderdeel onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat deze voor toewijzing vatbaar is en zich wat betreft de hoogte van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
[echtgenote]:
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het gevorderde te matigen tot een bedrag van ten hoogste € 750,-, gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
[dochter 1] en [dochter 2]:
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu de vordering is gericht tegen de vader van de benadeelden, terwijl verdachte gezag heeft over de benadeelden. Dit kan slechts met een bijzonder curator, hetgeen niet is gebeurd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het late tijdstip van indienen. Meest subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
[aangeefster]:
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft het materiële gedeelte moet worden afgewezen, nu uit niets blijkt dat de benadeelde een medische behandeling heeft ondergaan naar aanleiding van het onder 4 ten laste gelegde feit. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht deze schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [echtgenote] , [dochter 1] , [dochter 2] en [aangeefster] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu geen veroordeling volgt voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. De benadeelde partijen kunnen de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, zullen de benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde nietig;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [echtgenote]
- verklaart [echtgenote] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [dochter 1]
- verklaart [dochter 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [dochter 2]
- verklaart [dochter 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangeefster]
- verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. A.G. Bakker en
H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
Mr. Koenis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 april 2019 te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) zijn echtgenote, [echtgenote] en/of hun dochters [dochter 1] en [dochter 2] heeft mishandeld door
- hen alle drie met zijn hand(en) en/of vuist(en) op het hoofd en/of het lichaam te slaan
- de keel van zijn echtgenote vast te pakken en dicht te knijpen
- de haren van zijn vrouw af te knippen;
Feit 2:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 april 2019 te Utrecht, althans in Nederland, zijn echtgenote [echtgenote] en/of hun dochters [dochter 1] en/of [dochter 2] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door haar/hen (telkens) dreigend de woorden toe te voegen dat hij ze dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
Feit 3:
hij op of omstreeks 19 april 2019 te Utrecht, althans in Nederland, zijn echtgenote [echtgenote] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door haar (via de telefoon, via een ander, te weten [aangeefster] ) dreigend de woorden toe te voegen dat hij haar zal (laten) slachten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 29 januari 2020 te Utrecht, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door haar via Whatsapp bedreigende en belastende statusberichten toe te sturen waarin hij haar en/of haar kinderen met de dood bedreigt en/of tegenover diverse mensen uit de Irakese gemeenschap lasterlijke uitspraken over haar te doen en/of filmpjes te verspreiden waarin hij belastende uitlatingen over haar doet en haar onder meer beschuldigt van het hebben van seks met haar vader en/of mensen naar haar winkel te sturen om (onder meer) tegen haar te laten zeggen dat ze messen in haar buik zal krijgen als ze het telefoonnummer en/of de verblijfplaats van zijn vrouw niet prijsgeeft en/of zelf langs haar winkel te lopen met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.