4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
- Dichtknijpen van de keel en afknippen van de haren van [echtgenote]:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde afknippen van de haren van [echtgenote] en het dichtknijpen van haar keel, nu op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden buiten de ten laste gelegde periode en buiten het grondgebied van Nederland.
- Slaan op het hoofd of lichaam van [echtgenote] , [dochter 1] en [dochter 2]:
De rechtbank stelt vast dat de in het dossier opgenomen verklaringen van [dochter 1] en [dochter 2] – dat zij en [echtgenote] werden geslagen door verdachte – zijn afgelegd bij een ontwikkelingspsycholoog van Moviera en vastgelegd in een screeningsrapportage. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze screeningsrapportages niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Onbekend is hoe de kinderen zijn gehoord, onder welke omstandigheden zij zijn gehoord en zijn slechts samenvattingen van hun verklaringen weergegeven. Om in de onderhavige zaak de verklaringen van deze jonge kinderen als bewijs te kunnen gebruiken, had het voor de hand gelegen dat zij in een daartoe bestemde en ingerichte kindvriendelijke ruimte zouden zijn gehoord door daartoe opgeleide rechercheurs. De screeningsrapportages acht de rechtbank met onvoldoende waarborgen omkleed om als bewijsmiddel te bezigen en tevens onvoldoende toegespitst op hetgeen door [echtgenote] is verklaard in haar aangifte. Voorts oordeelt de rechtbank dat op basis van de verklaringen van beide dochters onvoldoende kan worden vastgesteld op welke gebeurtenissen de verklaringen zien en waar hetgeen waar zij over verklaren zou hebben plaatsgevonden. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank de verklaringen niet voor het bewijs bezigen.
Wat betreft de video waarin verdachte heeft verklaard dat hij [echtgenote] heeft geslagen overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geenszins duidelijk is geworden of deze verklaring ziet op gebeurtenissen in Irak dan wel Nederland, waardoor ook deze verklaring niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
Aangeefster heeft zelf in haar aangifte summier verklaard over mishandelingen in Nederland. Van de concreet door haar genoemde vuistslag die verdachte haar zou hebben gegeven in het ziekenhuis is geen ondersteunend bewijs. Verder heeft zij verklaard dat verdachte haar in het AZC in Ter Apel met platte hand op het hoofd zou hebben geslagen. Ook hiervoor bevat het procesdossier onvoldoende ondersteunend bewijs.
Ten aanzien van de verklaring van [aangeefster] overweegt de rechtbank dat zij zelf geen mishandelingen of letsel heeft waargenomen, maar dat zij van [echtgenote] heeft vernomen dat verdachte [echtgenote] en zijn dochters zou mishandelen. Hierbij overweegt de rechtbank dat steunbewijs in de vorm van een de auditu verklaring niet enkel afkomstig mag zijn van dezelfde bron, in die zin dat niet uitsluitend als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie aangeefster heeft verteld wat haar zou zijn overkomen. Enkel een de auditu verklaring levert op zichzelf dus onvoldoende steunbewijs op. De verklaring van [aangeefster] dat zij verdachte hoorde zeggen dat hij zijn vrouw en kinderen elke dag slaat, vindt de rechtbank voorts onvoldoende concreet en overtuigend. Verdachte ontkent dit te hebben gezegd. Voor het overige zijn er geen getuigen die over de mishandelingen verklaren, terwijl deze zouden hebben plaatsgehad in het AZC, een plek met beperkte privacy. Evenmin is er ander objectief bewijs.
Nu verdachte de mishandeling van [echtgenote] en de kinderen in Nederland heeft ontkend , is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat deze hebben plaatsgehad en zal verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
[echtgenote] heeft op 19 september 2019 aangifte gedaan van bedreiging. Zij heeft bij de politie ter onderbouwing van haar verklaring een opname laten horen van een telefoongesprek van verdachte met [aangeefster] , waarin verdachte zou hebben gezegd dat hij [echtgenote] zou gaan slachten. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van aangifte is gerelateerd dat het gesprek in het bijzijn van een tolk en aangeefster is vertaald. In dit proces-verbaal is het volgende opgetekend: “Mijn man zei tegen haar: Oké nu ga ik haar slachten”. De rechtbank concludeert hieruit dat het [echtgenote] is geweest die de opname heeft vertaald, waardoor deze vertaling niet als steunbewijs kan worden aangemerkt voor de verklaring van [echtgenote] . Een proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd dat de opname door verbalisanten met behulp van een beëdigd tolk is uitgeluisterd en dat op de opname genoemde woorden te horen zijn en dat deze afkomstig zijn van verdachte, ontbreekt.
Nu verdachte de bedreiging van [echtgenote] heeft ontkend en de aangifte van [echtgenote] verder niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, is niet voldaan aan het bewijsminimum zoals vereist in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
- Het plaatsen van statusberichten
Wat betreft de in het dossier opgenomen statusberichten concludeert de rechtbank dat deze statusberichten afkomstig zijn van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe dat de foto’s op de achtergrond van de statusberichten op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen en dat het telefoonnummer bij de statusberichten toebehoort aan verdachte. Op basis van de overgelegde printscreens kan evenwel niet worden vastgesteld of deze statusberichten binnen de ten laste gelegde periode zijn geplaatst op WhatsApp. In het dossier bevinden zich veel printscreens van statusberichten. Een datum wordt daarbij echter niet genoemd. Hierbij wreekt zich dat aangeefster [aangeefster] de politie niet in staat heeft gesteld om haar telefoon te onderzoeken en dit te onderzoeken. Daarbij komt dat uit de statusberichten niet eenduidig blijkt aan wie deze zijn gericht.
Wel kan worden vastgesteld dat het statusbericht met de foto van de kinderen van [aangeefster] met daaronder een zeer nare en bedreigende tekst is geplaatst op 20 december 2019. De rechtbank stelt dus vast dat verdachte dit afschuwelijke bericht heeft geplaatst. Echter, dit levert op zichzelf niet het strafbare feit van belaging op. Het strafbare feit van bedreiging van [aangeefster] is verdachte niet ten laste gelegd.
- Het doen van lasterlijke uitspraken
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [aangeefster] dat verdachte lasterlijke uitspraken heeft gedaan tegen mensen in de Irakese gemeenschap over die [aangeefster] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De in het dossier gevoegde handgeschreven anonieme getuigenverklaringen kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, nu deze niet ten overstaan van een verbalisant zijn afgelegd en niet geverifieerd kan worden van wie deze verklaringen afkomstig zijn.
- Het verspreiden van lasterlijk beeldmateriaal
Met betrekking tot het verspreiden van lasterlijk beeldmateriaal stelt de rechtbank vast dat verdachte een achttal video’s heeft gemaakt en verspreid aan [echtgenote] , [aangeefster] , de man van [aangeefster] en Veilig Thuis waarin hij onder meer een aantal lasterlijke uitspraken doet over [aangeefster] . Deze video’s, ook bezien in verband met de hiervoor genoemde foto van de kinderen van aangeefster, zijn evenwel onvoldoende om te oordelen dat er sprake is van belaging.
- Het sturen van personen naar de winkel van [aangeefster]
De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [aangeefster] dat verdachte mensen naar de winkel van die [aangeefster] heeft gestuurd om haar te bedreigen niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Ook hiervoor kunnen de eerdergenoemde anonieme getuigenverklaringen niet worden gebezigd voor het bewijs.
- Het langs de winkel van [aangeefster] lopen
De rechtbank oordeelt dat op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte weliswaar op twee dagen langs de winkel van [aangeefster] is gelopen, maar dat niet kan worden vastgesteld dat hij dit deed om [aangeefster] te belagen. De verklaring van [aangeefster] dat verdachte uren voor haar winkel zou hebben gestaan en daarbij een schietende beweging zou hebben gemaakt wordt niet ondersteund door het dossier en de beschikbare camerabeelden.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tegenover [aangeefster] wederrechtelijk heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat kan worden vastgesteld dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van beeldmateriaal waarop lasterlijk wordt gesproken over [aangeefster] en het plaatsen van een statusbericht dat als bedreigend kan worden aangemerkt richting de kinderen van die [aangeefster] . Desondanks oordeelt de rechtbank dat het handelen van verdachte juridisch niet kan worden gekwalificeerd als een belaging. Smaad dan wel bedreiging van [aangeefster] is verdachte niet ten laste gelegd.
Op basis van het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat door verdachte geen stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] . Daarbij heeft de rechtbank de aard en de geringe frequentie van de gedragingen in aanmerking genomen.
Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.