ECLI:NL:RBMNE:2020:4594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/3120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woning sluiting wegens hennepteelt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Vijfheerenlanden. De burgemeester had op 3 september 2020 besloten om de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten, omdat er hennepplanten en -toppen waren aangetroffen in de woning, wat duidde op een professionele hennepkwekerij. Verzoekster voerde aan dat de sluiting onevenredig was, gezien haar psychische klachten en het gebrek aan alternatieve huisvesting. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een ernstige situatie, gezien de hoeveelheid aangetroffen hennep en de professionaliteit van de kwekerij. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen en dat de sluiting evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoekster. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3120
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R.G.M. Rijkhoff),
en
de burgemeester van de gemeente Vijfherenlanden, verweerder
(gemachtigden: M. van Ommeren en R. Stuij).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder gelast de woning aan de [adres] te [plaats] voor de duur van drie maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2020 via Skype for Business. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Voorlopige voorziening
1. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen andere plek heeft om te verblijven dan in haar eigen woning. Zij heeft geen vrienden of familie. Zij bevindt zich verder in een moeilijke situatie gelet op haar psychische gesteldheid. Ook heeft verzoekster op meerdere plekken verbleven. Gelet op deze omstandigheden neemt de voorzieningenrechter in deze zaak spoedeisend belang aan.
3. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening waardoor de woning van verzoekster weer wordt geopend.
Aanleiding sluiting
4. Uit het Hennepinformatiebericht blijkt dat op 8 augustus 2020 door de politie in de woning aan de [adres] te [plaats] het volgende is aangetroffen: 194 plantenpotten waarvan in nog 57 potten hennepplanten stonden. De overige planten waren al geknipt en lagen te drogen op droognetten. De politie heeft dit vastgesteld op een totaal van 9 kilo aan henneptoppen. In de hennepkwekerij werd gebruikt gemaakt van een hotbox en een opticlimate. Ook was sprake van de volgende indicatoren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep:
- Belichting, kunstlicht geschakeld op tijdklokken,
- Centraal geregeld bevloeiingssysteem,
- Afgescheiden ruimte in pand,
- Geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur,
- Centraal geregelde aan-/afzuiginstallatie,
- Thermostaat- of computergestuurde verwarming,
- Speciaal verrijkte aarde, potgrond of cocos-/steenwolsubstraat,
- Verwerking in eigen beheer of uitbesteed en
- Toevoeging van CO2.
5. Gelet op de bevindingen van de politie was volgens verweerder sprake van een ernstige situatie aangezien er een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen. Daarnaast was sprake van indicatoren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep. Op basis van deze omstandigheden concludeert verweerder dat sprake was van een bedrijfsmatige hennepkwekerij, waardoor hij bevoegd is om over te gaan tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
Is er een bevoegdheid tot sluiting?
6. Verzoekster is het niet eens met de sluiting van haar woning. Zij stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van een ernstige situatie. Verweerder neemt ten onrechte zowel het aantal planten als het gewicht van de aangetroffen hennep mee in deze afweging. Uit de stukken van de politie blijkt dat sprake was van een hennepplantage van minder dan 200 planten. Dat is geen grote hoeveelheid zoals bedoeld in de Opiumwet. Daarom had verweerder een waarschuwing moeten opleggen en handelt verweerder in strijd met zijn eigen beleid. Ter zitting heeft verzoekster verder aangevoerd dat er in artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit een onderscheid gemaakt wordt in het kweken of verkopen van planten. Aangezien nu sprake is van een kwekerij, moet uitgegaan worden van de aangetroffen plantenpotten. Er is verder geen sprake van overige indicatoren. Er blijkt nergens uit dat sprake is van een pand waar vanuit drugs wordt verhandeld of dat het pand bekend staat als drugspand.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Verweerder heeft deze bevoegdheid uitgewerkt in zijn beleidsregels, de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Vijfheerenlanden 2020 (Beleidsregel).
8. Volgens de Beleidsregel wordt in het geval van aanwezigheid van softdrugs in een woning bij de eerste overtreding niet tot sluiting van de woning overgegaan, tenzij sprake is van een ernstige situatie. Bij een ernstige situatie is het uitgangspunt dat een woning voor de duur van drie maanden wordt gesloten. De ernst van de situatie wordt beoordeeld aan de hand van de indicatoren die staan vermeld op de indicatorenlijst. Een indicator is de hoeveelheid van aangetroffen drugs. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat in artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit 500 gram hennep of 200 hennepplanten wordt aangemerkt als een grote hoeveelheid. Een andere indicator voor een ernstige situatie is de mate van professionaliteit. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat voor de mate van professionaliteit de indicatoren worden betrokken die zijn vastgesteld in bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet.
9. De voorzieningenrechter ziet nu geen aanleiding om aan te nemen dat het onderscheid zoals verzoekster voorstelt is gemaakt in het Opiumwetbesluit. Verzoekster heeft daartoe onvoldoende aanknopingspunten aangereikt en de tekst van het artikel is op zichzelf helder. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat voor het kunnen aannemen van een grote hoeveelheid hennep 500 gram hennep
of200 planten aangetroffen moet zijn. Nu verzoekster tijdens de zitting heeft gesteld dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen kweken en verkopen, en verweerder hier ter zitting nog geen inhoudelijke reactie op heeft kunnen geven, verwacht de voorzieningenrechter wel dat verweerder in de beslissing op bezwaar nader zal toelichten of een onderscheid zoals verzoekster voorstelt wordt bedoeld in het Opiumwetbesluit.
10. In de woning zijn 57 hennepplanten en daarnaast henneptoppen aangetroffen. Verweerder stelt dat 9 kilo henneptoppen zijn aangetroffen en verzoekster stelt dat 1,8 droge hennep is aangetroffen. Er zit volgens verzoekster namelijk een verschil tussen natte en droge hennep. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beide gevallen meer dan 500 gram geknipte hennep is aangetroffen. Dit is een grote hoeveelheid zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit. Deze grote hoeveelheid heeft verweerder kunnen betrekken als indicator voor een ernstige situatie.
11. Verweerder heeft verder de mate van professionaliteit als indicator kunnen laten meewegen. De geconstateerde indicatoren zoals genoemd onder 4., maken dat sprake was van een professionele hennepkwekerij. Ter zitting heeft verzoekster hierover aangevoerd dat de omstandigheden die als indicatoren worden genoemd, altijd aan de orde zijn bij het kweken van hennep en daarom niet kunnen duiden op professionaliteit. Deze stelling heeft verzoekster niet nader onderbouwd, waardoor de voorzieningenrechter uitgaat van een professionele hennepkwekerij. De grote hoeveelheid aangetroffen hennep en de aanwezigheid van de indicatoren zoals genoemd onder 4., vormen voor verweerder voldoende grondslag voor een ernstige situatie. In het verweerschrift heeft verweerder nog meer indicatoren genoemd, maar die liggen niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Die indicatoren worden daarom niet betrokken bij deze beoordeling.
12. Gelet op de ernstige situatie is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder bevoegd was om een sluiting van de woning op te leggen. Met de aangetroffen hennep en andere indicatoren voor professionaliteit kan worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de noodzaak om de woning te sluiten gegeven.
13. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb moet afzien van toepassing van zijn bevoegdheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 28 augustus 2019 het toetsingskader in dit verband in hoofdlijnen uiteengezet. [1]
Is de sluiting evenredig?
14. Verzoekster voert aan dat de sluiting van de woning onevenredig is. Daarvoor voert verzoekster ten eerste aan dat zij zware psychische klachten heeft. Dit blijkt uit de stukken van de psycholoog die verzoekster heeft overgelegd. Ten tweede is verzoekster niet in staat om een geschikte woonruimte te vinden. Zij heeft geen sociale kring waar zij in deze tijd kan overnachten. Verzoekster kan ook niet verblijven in een dak- en thuislozenopvang gelet op haar psychische klachten en omdat zij zorg draagt voor haar huisdieren. Ten derde is de huidige situatie rondom het coronavirus van belang. Hier had verweerder rekening mee moeten houden. Het in onredelijk om in het licht van de huidige coronamaatregelen te verwachten dat verzoekster zomaar ergens kan blijven. Ook is besmetting met het virus zeer reëel.
15. Voorop staat dat het gevolg van de sluiting van de woning, namelijk het moeten verlaten daarvan, op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is. Dit is immers altijd het gevolg van het toepassen van bestuursdwang door het sluiten van een woning. Verzoekster heeft niet aangetoond dat sprake is van een dermate bijzondere binding met de woning, waardoor het verlaten van de woning in haar situatie als een bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter begrijpt dat de sluiting voor verzoekster extra ingrijpend is aangezien zij psychische klachten heeft, maar dat maakt niet dat sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Daarbij heeft verzoekster niet aangetoond dat zij niet in staat in om een geschikte woonruimte voor haar en haar huisdieren te vinden. De maatregelen rondom het coronavirus maken niet dat de sluiting van de woning onevenredig is. Ook tijdens de uitbraak van het corona-virus heeft verzoekster bij kennissen verbleven. Verder heeft verweerder verzoekster in het bestreden besluit verwezen naar de Tussenvoorziening. Daar heeft verzoekster echter (nog) geen gebruik van gemaakt. Ook heeft verweerder ter zitting gewezen op de mogelijkheid om contact op te nemen met het Sociaal Team van de gemeente Vijfheerenlanden. Verzoekster heeft de mogelijkheid om zich door deze instanties te laten bijstaan bij het vinden van alternatieve huisvesting voor de duur van de sluiting.
16. Omdat er gelet op het voorgaande geen sprake is van onevenredige gevolgen als gevolg van de sluiting, acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden evenredig. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd geen reden hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de Beleidsregels.
Conclusie
17. Omdat er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen zal hebben, is de ruimte voor de voorzieningenrechter om in deze zaak zelf een belangenafweging te maken erg klein. De persoonlijke belangen van verzoekster zijn er met name in gelegen dat zij ongestoord in haar woning kan verblijven. Tegenover het belang van verzoekster staat het algemeen belang van verweerder dat met de sluiting van de woning een signaal wordt afgegeven dat vanuit de woning niet langer criminele activiteiten worden ontplooid en dat de woning niet meer in gebruik is als hennepkwekerij. Voor de voorzieningenrechter weegt het belang van verweerder zwaarder, vooral in het licht van het hiervoor gegeven rechtmatigheidsoordeel, op grond waarvan het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook wordt afgewezen. Hetgeen anders of meer is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 oktober 2020.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is buiten
om de uitspraak te ondertekenen. staat om de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).