In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Dinc, en verweerder, Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), vertegenwoordigd door mr. J. Koedood. Eiser had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke aanvraag door het CIZ op 4 september 2019 was afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het CIZ verklaarde dit bezwaar op 14 mei 2020 ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 8 oktober 2020 de zitting gehouden via Skype, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het CIZ. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank overwoog dat om in aanmerking te komen voor Wlz-zorg, eiser moest voldoen aan drie vereisten: er moet een grondslag zijn, er moet behoefte zijn aan permanent toezicht of 24-uurs zorg, en deze behoefte moet blijvend zijn.
Het CIZ had vastgesteld dat eiser weliswaar een psychiatrische aandoening had (PDD-NOS), maar dat er nog behandelmogelijkheden waren en dat er geen noodzaak was voor permanente zorg. Eiser betwistte dit en stelde dat er wel sprake was van een verstandelijke handicap. De rechtbank oordeelde dat het CIZ zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de adviezen van de medisch adviseurs van het CIZ terecht waren gebruikt bij de besluitvorming. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusies van het CIZ kon weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het CIZ terecht was en verwees eiser naar de mogelijkheid om hulp aan te vragen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).