ECLI:NL:RBMNE:2020:4578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
20/839
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 juli 2019, maar verweerder had verzuimd om een besluit te nemen op dit bezwaarschrift. Na intrekking van het beroep door verzoeker, vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank oordeelde dat verweerder de proceskosten moest vergoeden, maar niet het door verzoeker gevraagde bedrag. Verweerder had aangegeven dat hij een lager bedrag wilde betalen, omdat de procedure volgens hem slechts over een overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank verwierp dit standpunt en stelde vast dat de forfaitaire proceskostenvergoeding in het bestuursrecht een uitgangspunt is, waarbij een wegingsfactor van 0,5 geldt voor dergelijke beroepen. De rechtbank bepaalde uiteindelijk dat verweerder € 262,50 aan proceskosten aan verzoeker moest betalen, evenals het betaalde griffierecht van € 178,-. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt wanneer dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

het college van burgemeester en wethouders van De Bilt, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 25 mei 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft verzuimd een besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoeker gericht tegen het besluit van verweerder van 30 juli 2019. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 21 februari 2020 heeft verweerder medegedeeld dat het besluit van 30 juli 2019 op 9 april 2020 is ingetrokken. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten. De rechtbank doet nu uitspraak met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75a Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij een lager bedrag aan proceskosten wil betalen dan de door verzoeker gevraagde kosten voor het opstellen van het beroepschrift en de griffierechten. Volgens verweerder is er aanleiding in dit geval van de wegingsfactor 1 af te wijken ten nadelen van verzoeker, omdat de procedure alleen over een overschrijding van de beslistermijn gaat. Dit zijn zaken waarbij, ook volgens de hoogste bestuursrechter op het gebied van het omgevingsrecht, een wegingsfactor van 0,25 aan de orde is. In het geval van verzoeker zou hier volgens verweerder nog een extra korting van 0,25% (de rechtbank neemt aan dat het %-teken hier door een kennelijke verschrijving is vermeld) op moeten worden toegepast zodat een bedrag van € 98,44 voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder onderbouwt zijn standpunt door te verwijzen naar het feit dat verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, omdat aan zijn beroep tegemoet is gekomen.
4. De rechtbank geeft verweerder geen gelijk, omdat het stelsel van vergoeding van forfaitaire proceskosten in het bestuursrecht als uitgangspunt heeft dat op eenvoudige wijze is vast te stellen welke bedragen voor vergoeding in aanmerking komen. Voor alle beroepen die een fictieve weigering te besluiten betreffen, wordt dezelfde verlaagde wegingsfactor gebruikt van 0,5. De intrekking van dergelijke beroepen omdat aan eiser tegemoet is gekomen door het alsnog nemen van een besluit is bovendien eerder regel dan uitzondering. Het beroep van verzoeker is naar het oordeel van de rechtbank daarom ook niet zo bijzonder dat een vergoeding met een wegingsfactor 0,5 niet voldoet aan de redelijkheidstoets.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 0,5).
6. Verweerder moet ook het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 11 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Voor zover nodig wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken wanneer dat weer mogelijk is.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.