In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 juli 2019, maar verweerder had verzuimd om een besluit te nemen op dit bezwaarschrift. Na intrekking van het beroep door verzoeker, vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank oordeelde dat verweerder de proceskosten moest vergoeden, maar niet het door verzoeker gevraagde bedrag. Verweerder had aangegeven dat hij een lager bedrag wilde betalen, omdat de procedure volgens hem slechts over een overschrijding van de beslistermijn ging. De rechtbank verwierp dit standpunt en stelde vast dat de forfaitaire proceskostenvergoeding in het bestuursrecht een uitgangspunt is, waarbij een wegingsfactor van 0,5 geldt voor dergelijke beroepen. De rechtbank bepaalde uiteindelijk dat verweerder € 262,50 aan proceskosten aan verzoeker moest betalen, evenals het betaalde griffierecht van € 178,-. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt wanneer dat weer mogelijk is.