In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 april 2014 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. Eiseres had haar hoofdverblijf opgegeven op een bepaald adres, maar na een onderzoek door het fraudeteam van verweerder werd geconcludeerd dat dit niet aannemelijk was. Op basis van een rapport van 20 augustus 2019 heeft verweerder de uitkering van eiseres beëindigd en teruggevorderd, omdat het waterverbruik extreem laag was en eiseres niet op het opgegeven adres zou wonen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder en heeft tijdens een hoorzitting haar standpunt toegelicht. Ze voerde aan dat zij op het uitkeringsadres woonde en dat haar lage waterverbruik te verklaren was door persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde en dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van verweerder om de uitkering te beëindigen en terug te vorderen in stand gelaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van eiseres over haar lage waterverbruik niet overtuigend was en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier.