ECLI:NL:RBMNE:2020:4574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van extreem laag waterverbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 april 2014 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. Eiseres had haar hoofdverblijf opgegeven op een bepaald adres, maar na een onderzoek door het fraudeteam van verweerder werd geconcludeerd dat dit niet aannemelijk was. Op basis van een rapport van 20 augustus 2019 heeft verweerder de uitkering van eiseres beëindigd en teruggevorderd, omdat het waterverbruik extreem laag was en eiseres niet op het opgegeven adres zou wonen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder en heeft tijdens een hoorzitting haar standpunt toegelicht. Ze voerde aan dat zij op het uitkeringsadres woonde en dat haar lage waterverbruik te verklaren was door persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het uitkeringsadres woonde en dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van verweerder om de uitkering te beëindigen en terug te vorderen in stand gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van eiseres over haar lage waterverbruik niet overtuigend was en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal , verweerder

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontving sinds 1 april 2014 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet
(Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres had het adres [adres] in
[plaats] als uitkeringsadres opgegeven.
In juni heeft het fraudeteam van verweerder een onderzoek ingesteld om vast te stellen of
eiseres haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De resultaten van dit onderzoek zijn
vervat in het Rapport Onderzoek Fraudeteam van 20 augustus 2019 (het rapport). De
conclusie van dit rapport is dat het niet aannemelijk is dat eiseres op het
uitkeringsadres woont en daar dus niet haar hoofdverblijf heeft.
Bij besluit van 20 augustus 2019 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van diezelfde datum beëindigd (primair besluit 1).
Bij besluit van 29 augustus heeft verweerder deze uitkering ingetrokken met ingang van
1 april 2014. Tevens heeft verweerder de uitkering die eiseres over de periode van 1 april 2014 tot en met 31 juli 2019 heeft ontvangen, teruggevorderd tot een bedrag van € 67.432,69 (primair besluit 2).
Tegen primair besluit 1 en 2 heeft eiseres afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Op 11 november 2019 was er een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie sociale zekerheid van de gemeente Veenendaal (de commissie). De commissie heeft op
23 december 2019 een advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 20 januari 2020, verzonden op 23 januari 2020, (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van primair besluit 2 aangepast, in die zin dat de intrekking en terugvordering betrekking hebben op de periode van 1 april 2014 tot 19 januari 2015 en op de periode van
8 januari 2016 tot 18 januari 2017. Het terug te vorderen bedrag bedraagt nog € 16.890,73.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 2 juni 2020 nadere stukken ingediend en verweerder heeft hierop weer gereageerd.
Partijen hebben kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft hierop bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 augustus 2020 gesloten.

De standpunten van partijen

1. Verweerder voert aan dat tijdens het huisbezoek van 20 augustus 2019 is gebleken
dat zich op het uitkeringsadres geen levensmiddelen en administratie en vrijwel geen kleding van eiseres bevonden. Ook is gebleken dat eiseres niet beschikte over de sleutel van het uitkeringsadres. Verder is bij pogingen op 24 en 25 juni 2019 om een huisbezoek af te leggen gebleken dat eiseres zich niet op het uitkeringsadres bevond. Verweerder heeft voorts geconstateerd dat het gas-, elektra- en waterverbruik in perioden van 2018 en 2019 zeer laag was voor een eenpersoonshuishouden en dat dit verbruik in de loop van 2019 ook niet is toegenomen. Verweerder voert ook aan dat eiseres heeft verklaard dat zij bij haar ouders doucht en dat zij ook vaak bij haar ouders verblijft, omdat zij niet alleen kan blijven. Op basis van het samenstel van deze bevindingen, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres het zwaartepunt van haar persoonlijke leven niet op het uitkeringsadres heeft. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Om die reden heeft verweerder de uitkering van eiseres per 20 augustus 2019 beëindigd.
Verder heeft verweerder de uitkering van eiseres over de periode van 1 april 2014 tot
19 januari 2015 en over de periode van 8 januari 2016 tot 18 januari 2017 ingetrokken en teruggevorderd. Verweerder voert hiertoe aan dat het waterverbruik in die perioden extreem laag was en dat eiseres hiervoor geen afdoende verklaring heeft gegeven. Volgens verweerder blijkt hieruit dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres heeft gehad en dat zij heeft nagelaten om verweerder hierover te informeren. Verweerder ziet in de persoonlijke omstandigheden van eiseres geen aanleiding om van de terugvordering af te zien.
2. Eiseres stelt dat zij onverminderd op het uitkeringsadres heeft gewoond. Zij voert aan dat haar zus [A] in de periode 1 april 2014 tot 19 januari 2015 bij haar heeft ingewoond. Eiseres brengt in dit verband stukken in die betrekking hebben op de korting van haar uitkering in de periode. Verder wijst eiseres op de BRP-inschrijving van haarzelf en [A] en op het feit dat zij in die periode huur heeft betaald voor het uitkeringsadres. Eiseres stelt verder dat zij ook in de periode van 8 januari 2016 tot en met 18 januari 2017 op het uitkeringsadres heeft gewoond. Dit blijkt volgens haar uit haar BRP-inschrijving, uit het feit dat zij huur heeft betaald en dat zij op het uitkeringsadres haar post ontving. Eiseres voert voorts aan dat zij last heeft van psychische en lichamelijke klachten. Zij bestelde vaak eten, waardoor zij niet hoefde af te wassen. Haar moeder hielp haar met het wassen van haar kleding. Eiseres douchte zo min mogelijk uit angst dat zij flauw zou vallen. Dit alles verklaart haar lage waterverbruik. Eiseres heeft verder foto’s van haar woonkamer overgelegd. Hieruit zou volgens haar blijken dat hetzelfde meubilair zowel in de periode 2014/2015 als in 2020 in haar woonkamer stond.

De overwegingen van de rechtbank

3. Aan de hand van de Nibud-gegevens heeft verweerder afdoende onderbouwd dat het waterverbruik extreem laag is geweest. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaring die eiseres voor dit lage verbruik heeft gegeven niet bevredigend is. Voorts is de omstandigheid dat zij in de BRP stond ingeschreven, onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiseres in de bewuste perioden wel degelijk haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. [1] Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat ook de foto’s van haar woonkamer, de omstandigheid dat zij huur betaalde en dat zij haar post ontving op het uitkeringsadres, in onvoldoende mate bijdragen aan de stelling dat eiseres werkelijk op het uitkeringsadres woonde en dat het centrum van haar maatschappelijk leven zich daar bevond.
4. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres in de bedoelde perioden niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat eiseres ten onrechte heeft nagelaten om verweerder hierover te informeren. De beroepsgronden falen. Het besluit van verweerder om de uitkering van eiseres te beëindigen, in te trekken en terug te vorderen blijft daarom in stand.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier.
griffier
de rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432.