ECLI:NL:RBMNE:2020:4560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
16-238344-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijftien krakers voor het kraken van panden in Utrecht

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland vijftien krakers veroordeeld die op 1 oktober 2019 de panden aan de Burgemeester Reigerstraat in Utrecht hebben gekraakt. De rechtbank oordeelde dat de krakers, die eerder al waren veroordeeld voor kraken, een gevangenisstraf van drie dagen kregen, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van 500 euro. De overige krakers kregen een geldboete van 300 euro. De rechtbank verwierp het standpunt van de verdediging dat het kraken onderdeel was van een demonstratie, en concludeerde dat wettig en overtuigend kon worden bewezen dat het gebruik van de panden door de eigenaar was beëindigd. Zes verdachten werden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs was dat zij het pand binnen waren geweest.

De zaak was eerder door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. T. Urbanus. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de argumenten van de verdediging over de schending van de vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering. De rechtbank stelde vast dat de krakers geen toestemming hadden om het pand te betreden en dat de aanhouding en vervolging gerechtvaardigd waren om de rechten van de eigenaar te beschermen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachten op 1 oktober 2019 wederrechtelijk het pand hadden binnengedrongen en daar hadden verbleven. De rechtbank legde een geldboete op van 300 euro aan de verdachte, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en het feit dat de verdachte al enkele dagen in voorarrest had gezeten. De rechtbank concludeerde dat de straf passend was, gezien de hinder en overlast die het kraken met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-238344-19
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De zaak is door de politierechter in deze rechtbank op 21 februari 2020 verwezen naar de meervoudige kamer. Op 13 oktober 2020 heeft de inhoudelijke behandeling door de meervoudige kamer plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen mr. T. Urbanus, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 1 oktober 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging, een pand gelegen aan de [adres] heeft gekraakt;
subsidiair
op 1 oktober 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging, een pand gelegen aan de [adres] dat bij [A] in gebruik is, wederrechtelijk is binnengedrongen.

3.VOORVRAGEN

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de panden aan de [straat] bezet in het kader van een demonstratie tegen de Wet kraken en leegstand. Dit is vanaf het begin evident geweest, gelet op de datum van de demonstratie (op 1 oktober 2010 is de Wet kraken en leegstand ingevoerd), het feit dat de panden al eerder meermalen zijn gekraakt, de spandoeken en de leuzen die geroepen werden. Met de aanhouding, aansluitende detentie op het politiebureau en de strafrechtelijke vervolging van verdachte wordt het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering beperkt, zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 9 van de Grondwet. Dat de vorm van de demonstratie een strafbaar feit oplevert, maakt niet dat de protestactie niet meer de bescherming van de artikelen 10 en 11 van het EVRM geniet. De bezetting van het pand, die kan worden gezien als een zogenaamde
sit-in, wordt volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) onder een vreedzame vergadering geschaard en valt derhalve binnen de reikwijdte van het recht op vrijheid van meningsuiting en vergadervrijheid. Uit jurisprudentie van het EHRM over deze artikelen volgt dat de discretionaire bevoegdheid van een lidstaat tot het bestraffen van met expressie of vergadering verweven strafbaar gedrag weliswaar ruim, maar niet ongelimiteerd is. Een inbreuk op deze rechten kan gerechtvaardigd zijn als dit noodzakelijk is in een democratische samenleving; aan dit criterium is echter niet voldaan. Het betrof immers een vreedzaam protest waar verdachte reeds de gevolgen van heeft ondervonden: verdachte is aangehouden en heeft gedetineerd gezeten. Het is volgens de raadsvrouw denkbaar dat de politie een verkeerde afweging maakt en een deelnemer van een demonstratie aanhoudt. Het Openbaar Ministerie heeft daarentegen wel de gelegenheid om een zorgvuldige vervolgingsbeslissing te nemen. Door verdachte te dagvaarden is in strijd gehandeld met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, nu met de aanhouding van verdachte reeds fundamentele rechten waren geschonden. Daarnaast was voor het Openbaar Ministerie bekend dat verdachte een blanco strafblad heeft en na zijn aanhouding een aantal dagen op het politiebureau heeft moeten verblijven.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Anders dan de raadsvrouw stelt, was het op het moment van vervolging niet duidelijk dat sprake was van een demonstratie. Pas ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de bezetting van het pand onderdeel was van een demonstratie. Ook het enkele feit dat het 1 oktober was en dat er spandoeken hingen, maakt niet dat het voor de politie en het Openbaar Ministerie duidelijk moest zijn dat sprake was van een demonstratie. Daarnaast blijkt uit het briefje dat aan de buren van de panden is verstuurd dat het de bedoeling was om voor langere tijd in de panden te gaan wonen. Met de aanhouding werd geen einde gemaakt aan een demonstratie, maar aan een strafbaar feit, namelijk het kraken. Van een schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM is dan ook geen sprake.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het Openbaar Ministerie kan slechts dan niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van een verdachte als sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Van een dergelijke inbreuk is in het onderhavige geval niet gebleken. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en overweegt daartoe als volgt.
De verdediging heeft ter onderbouwing van haar verweer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging had mogen overgaan, omdat het strafbare feit is gepleegd in het kader van een demonstratie. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. Verdachte heeft immers pas voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat het ten laste gelegde is begaan als onderdeel van een demonstratie. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam is op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat het pand was gekraakt in het kader van een demonstratie. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de politie dit niet had kunnen afleiden uit de enkele omstandigheid dat er spandoeken hingen, er leuzen werden geroepen, dat het 1 oktober was of dat de panden eerder waren gekraakt. Uit een briefje van 1 oktober 2019 dat afgeleverd was bij de buren bleek juist het tegenovergestelde: in het briefje werd gesteld dat de groep krakers de intentie had om voor langere tijd (totdat de verbouwing van de panden zou gaan plaatsvinden) de panden te gaan bewonen. Op het moment dat het Openbaar Ministerie besloot verdachte te vervolgen, was nog steeds op geen enkele manier door of namens verdachte aangevoerd dat het kraken onderdeel was van een demonstratie. Alle verdachten hebben tijdens het verhoor bij de politie een beroep gedaan op hun zwijgrecht en/of niets over een demonstratie verklaard.
De rechtbank overweegt dat, ook als aangenomen zou worden dat het strafbare feit is gepleegd als onderdeel of uiting van een demonstratie, de aanhouding, vervolging en eventuele veroordeling van verdachte kunnen worden aangemerkt als gerechtvaardigde inbreuken op de vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging, zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Deze vrijheden zijn niet absoluut en kunnen op grond van het tweede lid worden beperkt, mits bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving met het oog op – onder meer – het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten of met het oog op de bescherming van de rechten en vrijheden van een ander. Deze beperkingen zijn in het onderhavige geval bij wet voorzien, nu verdachte is aangehouden en vervolgd voor het medeplegen van kraken, strafbaar gesteld in de artikelen 47 juncto 138a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De inbreuk op de artikelen 10 en 11 van het EVRM kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als noodzakelijk in een democratische samenleving, omdat de aanhouding en vervolging van verdachte kon dienen ter voorkoming van (nieuwe) strafbare feiten, wanordelijkheden en beoogde het eigendomsrecht van de eigenaar van de panden te beschermen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het optreden van de politie, de aanhouding en het vervolgen van verdachte voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij wordt meegewogen dat verdachten ook de mogelijkheid hadden om hun boodschap ten tonele te brengen zonder over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
Ook het standpunt van de verdediging dat de vervolgingsbeslissing in strijd is met een redelijke en billijke belangenafweging, volgt de rechtbank niet. Krachtens het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel, is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of - en zo ja - wie vervolgd wordt, waarbij het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft. Slechts indien zou blijken dat het Openbaar Ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kunnen raken. Van strijd met de redelijkheid en billijkheid is de rechtbank niet gebleken. De door de verdediging genoemde omstandigheden dat een aantal verdachten een blanco strafblad heeft en dat de verdachten al enkele dagen op het politiebureau hebben vastgezeten, zijn daarvoor in elk geval onvoldoende. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij allereerst aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het gebruik van de panden door de aangever was beëindigd. Verder is zij van mening dat niet kan worden bewezen dat sprake is van wederrechtelijk binnendringen dan wel wederrechtelijk vertoeven in het pand. Ook voor het medeplegen is volgens haar onvoldoende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het gebruik van de panden nrs. [nummers] aan de [straat] door de aangever was beëindigd. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is het feitelijk gebruik van de panden doorslaggevend. De panden waren aan de binnenkant volledig gestript, zowel in de plafonds als vloeren zaten grote gaten, er was sprake van doorgebroken muren, bouwafval en volgens de verbalisanten die de panden hebben bekeken was het bijna onmogelijk om veilig door de panden te lopen. Voorts waren de panden niet voorzien van gas, water en licht. Aangever heeft verklaard dat de panden sinds maart 2018 helemaal leeg stonden. Hoewel er bij aangever een voornemen tot renovatie bestaat, is niet uit het dossier gebleken dat er iets vaststaat omtrent de aard en omvang daarvan, noch over de aanvang en de duur van de desbetreffende werkzaamheden. Het enkele feit dat zich een omgevingsvergunning van 29 november 2016 in het dossier bevindt, is onvoldoende voor de conclusie dat aangever met de verbouwingswerkzaamheden is aangevangen. In tegendeel, aangever heeft verklaard dat hij sinds die tijd wacht met verbouwen omdat hij in afwachting is van een inritvergunning. Gelet hierop was het gebruik van de panden feitelijk beëindigd. Dat het pand nr. [nummer] en de etalage van nr. [nummer] af en toe door de heer [B] worden gebruikt en het pand nr. [nummer] en de etalage van nr. [nummer] tijdelijk door de heer [C] , maakt dat niet anders. Immers hiermee kan niet worden gesproken van volledig of voldoende feitelijk gebruik van de panden voor een doel waarvoor zij bestemd zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verder wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wederrechtelijk het pand is binnengedrongen en daar wederrechtelijk heeft vertoefd. Immers gesteld noch gebleken is dat verdachte toestemming had van de rechthebbende om het pand te betreden en daar te verblijven. Aangever heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij geen toestemming had gegeven voor het kraken van de panden. Ook uit de inhoud van het briefje van de krakers van 1 oktober 2019 aan de buurtbewoners kan worden afgeleid dat de krakers geen toestemming hadden om het pand te betreden en aldaar te verblijven. Dat niet kan worden vastgesteld dat het pand door middel van braak is betreden maakt voorgaande niet anders. Immers ook zonder dat sprake is van braak kan een pand tegen de wil van de eigenaar worden betreden. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking blijkt uit de omstandigheden dat verdachte samen met haar medeverdachten het plan heeft gevat om het pand te kraken, vervolgens het pand is binnengegaan en spullen naar binnen heeft gedragen. Bij de aanhouding zaten bovendien enkele verdachten door zogenaamde lockons aan elkaar vastgeketend.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 1 oktober 2019 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, in het gebouw, gelegen aan de [adres] waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de beoogde strafbepalingen buiten toepassing dienen te blijven wegens strijd met hogere regelgeving. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst zij naar hetgeen zij heeft aangevoerd en wat hiervoor in paragraaf 3 is neergelegd met betrekking tot haar niet-ontvankelijkheidsverweer.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit strafbaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het bewezenverklaarde feit strafbaar, gelet op hetgeen reeds is besproken in paragraaf 3.3. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van kraken.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een geldboete van € 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het demonstratieve en niet-verhullende karakter van het feit en de dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Bovendien is verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen; een geldboete lager dan de geëiste € 500,- is dan een passende straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met anderen een gebouw gelegen aan de [straat] gekraakt. Kraken is een hinderlijk en overlastgevend feit, waarbij een inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de aangever. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard het pand te hebben gekraakt uit protest tegen het kraakverbod. Het staat verdachte vrij om deel te nemen aan demonstraties en op te komen voor haar idealen. Deze idealen vormen echter geen vrijbrief voor het plegen van feiten als het bewezenverklaarde. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande en rekening houdende met het feit dat verdachte reeds enkele dagen gedetineerd heeft gezeten, acht de rechtbank een geldboete van € 300,- passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 138a van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 300,00(driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 (zes) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en P.A. Buijs rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 oktober 2019 te Utrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de woning en/of het gebouw, gelegen aan de [adres]
waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd
wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft
vertoefd;
( art 138a lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138a lid 3 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 01 oktober 2019 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan
de [adres]
bij [A] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte
en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )