5.2.Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7.Eiser voert aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder niet specifiek is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte bezwaargronden. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat uit de gemiddelde primaire objectkenmerken van de referentiewoningen blijkt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Verder heeft eiser in bezwaar gewezen op een aantal verkoopprijzen van andere woningen, die lager zijn gelegen dan de waarde van eisers woning. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in de uitspraak op bezwaar heeft gemotiveerd dat de waarde van de woning niet wordt bepaald op basis van de gemiddelden van de referentiewoningen, maar met behulp van de vergelijkingsmethode. Verder heeft verweerder gemotiveerd dat de door eiser genoemde woningen niet leiden tot het oordeel dat de waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee in de uitspraak op bezwaar voldoende heeft gemotiveerd waarom voormelde bezwaargronden van eiser niet tot het oordeel leiden dat de waarde te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8.Eiser voert ter zitting aan dat de referentiewoningen aan de [adres 2] en [adres 3] belendend zijn aan de naastgelegen woningen. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder de waarde van de woning in beroep te hoog heeft vastgesteld omdat eiser niet heeft uitgelegd dat en waarom de omstandigheid dat de referentiewoningen aan de [adres 2] en [adres 3] belendend zijn een waardedrukkende invloed heeft op de waarde van zijn woning.
9.Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de betere staat van de referentiewoningen [adres 4] en [adres 2] . De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt omdat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De enkele verwijzing door eiser naar zogenoemde stamkaarten is onvoldoende om afbreuk te doen aan de constateringen in het door verweerder ingebrachte taxatierapport dat de woning aan de [adres 3] ten tijde van de verkoop in gedateerde staat verkeerde en matig was onderhouden en dat de woning aan de [adres 4] minder is qua voorzieningen dan de woning van eiser.
10.Eiser voert aan dat in dezelfde straat binnen één jaar rond de waardepeildatum zeven geschakelde twee-onder-één-kapwoningen zijn verkocht van hetzelfde bouwjaar en in dezelfde bouwstijl. De rechtbank stelt voorop dat het volgens vaste rechtspraak aan verweerder is om referentiewoningen aan te wijzen. Daarbij kiest verweerder verkoopcijfers die rond de waardepeildatum zijn gerealiseerd voor referentiewoningen die zo goed mogelijk vergelijkbaar zijn met de woning. Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt eiser met de aangedragen woningen niet dat verweerder niet voor de best vergelijkbare woningen heeft gekozen. De beroepsgrond slaagt niet.
11.Eiser verzoekt tot slot om een grondwaardestaffel. Verweerder heeft deze grondwaardestaffel in de beroepsfase verstrekt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de grondwaardestaffel zeer onduidelijk is en dat verweerder in de taxatiematrix geen gebruik heeft gemaakt van deze grondwaardestaffel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de grondwaarde zoals opgenomen in de taxatiematrix is overgenomen uit het model van verweerder. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoning aan de [adres 3] blijkens de taxatiematrix bijna dezelfde oppervlakte (420 m2 ) heeft als de woning van eiser (430 m2) en dezelfde waarde per m2 heeft (€ 375,-). De rechtbank stelt verder vast dat verweerder blijkens de taxatiematrix en de toelichting van verweerder ter zitting rekening heeft gehouden met afnemend grensnut. De referentiewoningen aan de [adres 4] en [adres 2] hebben immers een kleinere oppervlakte en een hogere waarde per m2. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de taxatiematrix opgenomen grondwaardes geen aanleiding geven voor het oordeel dat verweerder de waarde van de woning in beroep te hoog heeft vastgesteld.
12.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde in beroep niet te hoog is. Deze waarde is echter lager dan de waarde in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank zal de waarvan de woning op de waardepeildatum vaststellen op de door verweerder in de beroepsfase voorgestane waarde van € 538.000,-.
13.Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14.De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 261,- en een wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet in het niet aanvaarden van het schikkingsvoorstel van verweerder geen aanleiding om voor het verschijnen op de zitting geen proceskosten toe te kennen.