Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
€ 1.889.000,- zou zijn en dus nog niet te hoog zou zijn vastgesteld.
Beslissing
de rechter is verhinderd
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2019, vastgesteld door de verweerder op € 1.809.000. De eisers, eigenaren van de woning, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 september 2020, waarbij de eisers en de gemachtigde van de verweerder, vergezeld door een taxateur, aanwezig waren via een beeld- en geluidverbinding.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de waarde is bepaald aan de hand van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, ondanks de argumenten van de eisers voor een lagere waarde.
De rechtbank wijst erop dat het beide partijen vrijstaat om in de beroepsfase referentiewoningen aan te voeren die hun standpunt onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers die betrekking hebben op de referentiewoningen in de bezwaarfase buiten beschouwing gelaten. Ook de argumenten van eisers over de staat van onderhoud en de procentuele stijging van de WOZ-waarde zijn door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.