ECLI:NL:RBMNE:2020:4535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), en was van mening dat zij recht had op vergoeding van haar proceskosten. Verweerder had echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat volgens hem het procesbelang ontbrak. De rechtbank heeft de procesgang en de relevante wetgeving, met name de artikelen 8:54, 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster aan de eisen van de Awb had voldaan, aangezien verweerder in gebreke was gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder pas een beslissing op het bezwaar van verzoekster heeft genomen nadat zij beroep had ingesteld. Hierdoor heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 262,50, en het door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,-. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft bij brief van 8 januari 2020 gereageerd op dit verzoek. Verweerder ziet geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten, omdat volgens hem het procesbelang ontbreekt.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 5 februari 2019 een besluit genomen. Op 18 maart 2019 heeft verzoekster hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft op 16 juli 2019 aan verzoekster medegedeeld de beslistermijn met zes weken te verlengen. De uiterlijke datum van de beslissing op bezwaar is 27 augustus 2019. Op 2 september 2019 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is bij de rechtbank op 19 november 2019 binnengekomen. In de beslissing op bezwaar van 10 december 2019 is verweerder teruggekomen op het besluit van 5 februari 2019. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en aangegeven dat hij geen proceskosten aan haar wil betalen. Volgens verweerder zou het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden wegens het ontbreken van procesbelang, omdat hij hangende het beroep alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen.
5. De rechtbank overweegt dat verzoekster aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb heeft voldaan. Verweerder is namelijk op 2 september 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Vervolgens is het beroepschrift op 19 november 2019 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 10 december 2019 de beslissing op bezwaar heeft genomen. Verweerder heeft dus pas een beslissing genomen op het bezwaar van verzoekster nadat zij beroep heeft ingesteld. De rechtbank geeft verweerder daarom geen gelijk. Verweerder zal dus de proceskosten van verzoekster moeten betalen.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,-. De zaak gaat alleen over de vraag of de beslistermijn is overschreden, daarom is de wegingsfactor is 0,5).
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is op 7 oktober 2020 gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.