ECLI:NL:RBMNE:2020:4479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
16-103809-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met de dood tot gevolg in Bunschoten-Spakenburg

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling met de dood tot gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 april 2020 in Bunschoten-Spakenburg, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], overleed na een conflict met de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dood van het slachtoffer aan de verdachte kan worden toegerekend, maar dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken of zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 50 dagen op voor de mishandeling die tot de dood van het slachtoffer leidde. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat er een fysiek conflict had plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte met kracht op het slachtoffer was gesprongen en samendrukkend geweld op de hals had uitgeoefend. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte niet met opzet handelde, de mishandeling wel degelijk heeft bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer, die een slechte medische conditie had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiaire ten lastelegging van mishandeling met de dood tot gevolg wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, en legde een straf op die gelijk was aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-103809-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Polen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] (Polen).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 juli 2020 en 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen mr. J.L. Baar, advocaat te Utrecht, namens verdachte, en hetgeen de benadeelde partij [benadeelde] en zijn raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 15 april 2020 te Bunschoten-Spakenburg [slachtoffer] , door:
- het (al dan niet herhaaldelijk) uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het veroorzaken van een of meerdere val(len) van die [slachtoffer] ,
primair: opzettelijk en (met voorbedachte rade) van het leven heeft beroofd,
subsidiair: opzettelijk en (met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, de dood ten gevolge hebbend,
meer subsidiair:heeft mishandeld, de dood ten gevolge hebbend.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Inleiding
Op woensdag 15 april 2020 om 2.13 uur werd er melding gedaan van een dode man in de woning op het adres [adres] te [woonplaats] . De politie betrad de woning samen met het ambulancepersoneel. Op de eerste verdieping in de woning troffen zij in een kamer een dode man aan. Hij lag op de grond op zijn zij. Naast hem lag een ploertendoder.
Getuigen verklaarden dat de man last van zijn hart had en dat de medicijnen op waren.
De overleden man bleek te zijn [slachtoffer] .
Getuige [getuige] verklaarde volgens de verbalisanten ter plaatse dat hij had gehoord dat er ruzie was in de slaapkamer bij verdachte en het slachtoffer en dat hij hen hoorde vechten. Hij liep naar de slaapkamer om te kijken wat er aan de hand was. [getuige] verklaarde verder dat verdachte toen de deur opendeed en dat het slachtoffer levenloos op de grond lag. Verdachte heeft kort nadat een van de huisgenoten 112 had gebeld de woning verlaten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg wettig en overtuigend te bewijzen. Hij acht bewezen dat verdachte het slachtoffer (al dan niet met een voorwerp) meermalen op het hoofd heeft geslagen en dat hij met zijn handen of een voorwerp samendrukkend geweld heeft uitgeoefend op de hals van het slachtoffer. Bij mishandeling van een slachtoffer met een kenbare slechte medische conditie, zoals hier het geval was, waarbij ook samendrukkend geweld op de hals wordt toegepast is het causaal verband tussen de mishandeling en het overlijden van het slachtoffer in redelijkheid aan verdachte toe te rekenen.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met zijn handelen het opzet op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Gelet op het pathologisch rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 20 juli 2020 kan de dood van het slachtoffer verschillende oorzaken hebben gehad. Zelfs bij bewezenverklaring van alle tenlastegelegde geweldshandelingen blijkt niet van een causaal verband tussen het geweld en de dood van het slachtoffer, zodat alleen daarom al integrale vrijspraak moet volgen. Van de bij het slachtoffer aangetroffen letsels is bovendien niet uit te sluiten dat deze eerder zijn ontstaan dan in de betreffende nacht. Het slachtoffer had aan verdachte verteld dat hij enkele dagen eerder bij een ruzie betrokken was geweest, waarbij hij was geslagen.
Er is ook geen bewijs voor geweldshandelingen door verdachte. Verdachte heeft consistent en consequent verklaard over wat er zich heeft afgespeeld die nacht. Zijn verklaring wordt niet door enig overtuigend bewijsmiddel weersproken. De verklaringen van getuige [getuige] zijn te wisselend en weinig consistent voor redengevend bewijs voor het uitoefenen van samendrukkend/stomp-botsend geweld op de hals door verdachte. De raadsman verzoekt de rechtbank, als deze de verdediging op dit punt niet volgt, om [getuige] nader als getuige te horen.
Verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer heeft geduwd ter hoogte van de borststreek. Dit is de enige handeling die bewezen kan worden verklaard. Echter, niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer door deze duw is gevallen of dat deze duw pijn of letsel bij het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring (van mishandeling) komt, wordt namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. Verdachte werd aangevallen door het slachtoffer. Dat het door verdachte toegepaste geweld (de duw) om zich te verweren tegen een wederrechtelijke aanranding verder ging dan noodzakelijk en geboden was, blijkt niet. Ook blijkt niet dat verdachte anders had kunnen handelen of zich eerder had kunnen onttrekken aan de wederrechtelijke aanranding. Omdat de wederrechtelijkheid van de mishandeling hierdoor niet kan worden bewezen, dient vrijspraak te volgen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak - primaire en subsidiaire feit
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van de geweldshandelingen die naar het oordeel van de rechtbank wel bewezen kunnen worden, is niet komen vast te staan dat deze door verdachte zijn verricht met het (voorwaardelijk) opzet om het slachtoffer van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen - meer subsidiaire feit [1]
Het NFI heeft pathologisch onderzoek naar het lichaam van het overleden slachtoffer [slachtoffer] gedaan. Het NFI heeft op 20 juli 2020 een rapport uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende [2] :
De hals:
Er was bloeduitstorting in de halsspieren en het onderhuidse weefsel, als volgt:
- laag in het preparaat beiderzijds voorwaarts, uitbreidend in de schuine halsspieren,
beiderzijds circa 11 x 7 cm.
- Links hoog van circa 5 x 2 cm.
- Voorwaarts, uitbreidend in de diepe spieren voorwaarts en links van de luchtpijp.
- Aan de onderrand van het rechterdeel van het tongbeen, circa 2,5 x 1,5 cm.
- Rondom het linkerdeel van het tongbeen, circa 2,5 x 1 cm.
- Aan de achterzijde van het preparaat, van circa 2,5 x 1,5 cm.
- Aan de voorzijde van de wervelkolom meerdere bloeduitstortingen.
Ten aanzien van de doodsoorzaak worden de volgende mogelijkheden overwogen:Inwendig in de hals waren er meerdere bloeduitstortingen, zowel hoog als laag in de
hals. Deze letsels zijn bij leven ontstaan en kunnen worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (met de handen, armen of een structuur) of door stomp-botsend geweld op de hals (vallen, slaan, stoten). Samendrukkend geweld op de hals kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie), en het overlijden tot gevolg (verwurging). Daarnaast kunnen samendrukkend en stomp botsend geweld op de hals allebei in zeldzame gevallen ook leiden tot prikkeling van zenuwknopen in de hals, met fatale hartritmestoornissen ('reflex cardiac arrest') tot gevolg. Als zodanig kan het overlijden eventueel verklaard worden door geweldsinwerking op de hals.
[getuige] , huisgenoot van het slachtoffer en van verdachte, is de dag van het overlijden van het slachtoffer als getuige gehoord. Hij verklaarde toen [3] :
Vannacht, tussen 01:00 uur en 01:30 uur, ben ik wakker geworden door het geluid van een ruzie in de vorm van schreeuwende mannen in de kamer van [slachtoffer] , [benadeelde] en [verdachte] . Hierop ben ik naar de kamer van [getuige] , [benadeelde] en [verdachte] gelopen. Ik voelde dat de kamerdeur op slot zat. Ik moest ongeveer 2 a 3 minuten wachten, toen ik zag dat de deur van de kamer open gedaan werd door [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer] in de kamer op de grond lag.
En in een aanvullend verhoor verklaarde getuige [getuige] [4] :
Ik ben gaan slapen en werd pas wakker toen de ruzie gaande was. Ik hoorde ook dat er klappen werden uitgedeeld. Ik hoorde dat er werd gevochten.
[Ik hoorde [slachtoffer] ] naar lucht happen. Ik stond toen bij de deur. Ik wilde de deur ook openmaken. Ik riep dat [slachtoffer] de deur moest openmaken. Ik hoorde een gevecht. Ik riep dat [slachtoffer] de deur moest openmaken en dat ik anders de deur zou inrammen. Ik hoorde [slachtoffer] naar adem happen. Het duurde ongeveer 2 a 3 minuten, waarna het stil werd en [verdachte] de deur open maakte.
De telefoon van getuige [getuige] is enige tijd afgeluisterd. Uit een uitgewerkt tapgesprek van 28 april 2020 blijkt het volgende [5] :
NNman4057 is vermoedelijk [A] .
NNvrouw8944 is moeder van [A] [ [A] noemt NNvrouw8944 'mama' in dit gesprek]
Na een ogenblik ben ik eventjes naar beneden gegaan, want ik wist niet zeker of ... [slachtoffer] dood was, want ik zag alleen dat hij lag. Ik ben naar beneden gegaan en ik vroeg aan [B] en hij zei dat hij snurkt dus hij leeft. Ik heb niet eens verteld dat [B] heeft gezegd dat hij hem wurgde, want ik had het kunnen zeggen en dan zou ik deze [B] ook nog eens hebben onderuitgehaald, maar ik was geen klojo.
En de waarheid is dat ik hoorde dat ie hem wurgde, maar ik wilde het niet meer zeggen, want als ik zou hebben verteld dat hij hem wurgde dan zou ik hem al helemaal door het slijk hebben gehaald.
In een aanvullend verhoor op 13 mei 2020, waarin de getuige wordt geconfronteerd met voornoemd tapgesprek, verklaarde getuige [getuige] [6] :
We zijn naar beneden gegaan en beneden vroeg ik aan [verdachte] of hij nog leefde. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij snurkte. Ik vroeg toen aan [verdachte] of hij hem gewurgd had. [verdachte] zei dat hij hem bijna gewurgd had.
Verdachte heeft over die bewuste nacht onder meer het volgende verklaard [7] :
Ik deelde kamer met [ [slachtoffer] ], hij sliep in de nacht niet. Hij zag er ziekelijk uit, hij moest vaak hoesten. Als je naar hem keek, zag hij er ziekelijk uit. Hij liet ook een document zien waaruit bleek dat hij niet mocht werken, ook dat hij hypertentie had. Hij liet ook medicatie zien, hij zei toen dat hij die medicatie nodig had.
O: Wij hebben het nu over de ruzie in de nacht.A: Ik ben vanaf bed gesprongen en op hem gesprongen. Ik sprong toen met impact op hem af.Mijn handen gingen in zijn richting van de borstkas, bij zijn sleutelbeen. Ik sprong met mijn hele impact op hem af. Ik duwde hem tegen zijn borstkas.
Bewijsoverwegingen
Gedragingen van verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte en het slachtoffer zeer kort voor het overlijden van het slachtoffer een verbaal en fysiek conflict hadden in hun slaapkamer, waarbij verdachte vanaf een bed met kracht op het slachtoffer is gesprongen. Verdachte duwde hierbij volgens zijn verklaring met zijn handen ter hoogte van de borstkas van het slachtoffer en de rechtbank gaat ervan uit dat het slachtoffer hierdoor ten val is gekomen.
Na sectie zijn inwendige letsels geconstateerd bij het slachtoffer. Op grond van de eerdergenoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast komen te staan dat verdachte degene is geweest die de letsels in de hals van het slachtoffer heeft toegebracht, en dat het door verdachte toegepaste geweld verder is gegaan dan het geven van een enkele duw. De inwendige letsels in de hals van het slachtoffer kunnen blijkens het pathologieonderzoek worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (met de handen, armen of een structuur) of door stomp-botsend geweld op de hals (vallen, slaan, stoten). Dat de letsels zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de hals door verdachte, wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Hij verklaart dat hij heeft gehoord dat [getuige] naar adem hapte en dat het ongeveer 2 of 3 minuten duurde totdat verdachte de deur van het slot deed. Toen zag hij [slachtoffer] op de grond liggen. [getuige] heeft verder verklaard dat verdachte hem kort na de ruzie heeft gezegd dat hij het slachtoffer bijna had gewurgd. [getuige] verklaart hierover voor het eerst in een (door de politie afgeluisterd) telefoongesprek, met (zo de rechtbank begrijpt) zijn moeder. Dat [getuige] dit niet tijdens zijn eerste twee verhoren bij de politie heeft genoemd, maar pas in zijn derde verhoor – nadat hij door de politie is geconfronteerd met het afgeluisterde telefoongesprek – doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van die latere verklaring niet af, nu [getuige] daar in het afgeluisterde telefoongesprek met zijn moeder een reden voor heeft gegeven. Hij zegt haar namelijk dat hij over het bijna wurgen op dat moment nog niets tegen de politie heeft gezegd, om verdachte niet helemaal door het slijk te halen.
Het afgeluisterde telefoongesprek is vertaald door een beëdigd tolk en vertaler. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die vertaling. Met name ook niet voor zover die vertaling ziet op het woord ‘dusic’, dat als ‘wurgen’ is vertaald. De tolk heeft op verzoek van de politie bovendien nog een keer in het bijzijn van de politie en aan de hand van woordenboeken nader naar de vertaling van het woord ‘dusic’ gekeken. Uit het bewuste proces-verbaal van bevindingen volgt dat geen twijfel kan bestaan over de juistheid van de vertaling van het woord ‘dusic’. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Genoemde bewijsmiddelen, te weten het pathologieonderzoek, de getuigenverklaring en het afgeluisterde telefoongesprek, ondersteunen elkaar op het essentiële punt dat de letsels van het slachtoffer zijn te verklaren door samendrukkend geweld op de hals dat is uitgeoefend door verdachte. De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige] , die hoort dat het slachtoffer naar adem hapt, ziet dat verdachte enkele minuten (2 à 3) daarna de deur opent en de slaapkamer uitloopt en dat het slachtoffer op de grond ligt, af dat dit samendrukkend geweld op de hals heeft plaatsgevonden nadat het slachtoffer ten val is gebracht door de duw/sprong van verdachte. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de niet onderbouwde en op zichzelf staande verklaring van verdachte dat het letsel bij het slachtoffer zou kunnen zijn ontstaan bij een ruzie enkele dagen eerder, waarover het slachtoffer hem zou hebben verteld.
De rechtbank wijst tegen deze achtergrond ook het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om [getuige] nader als getuige te horen af, nu zij zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht acht en haar de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. De letsels in de hals van het slachtoffer in combinatie met het afgeluisterde telefoongesprek tussen [getuige] en zijn moeder maken dat de verklaring van [getuige] niet op zichzelf staat.
Causaal verband mishandeling en dood slachtoffer
Bij de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de dood van het slachtoffer dient te worden bezien of het ingetreden gevolg – de dood van het slachtoffer – redelijkerwijs aan (de gedragingen van) de verdachte kan worden toegerekend.
Niet hoeft komen vast te staan dat het gevolg (de dood) niet was ingetreden zonder de gedragingen van verdachte.
Uit het pathologieonderzoek blijkt dat de doodsoorzaak niet met zekerheid kan worden vastgesteld, in die zin dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door ernstige ziekelijke hartafwijkingen
en/ofdoor geweldsinwerking op de hals.
Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan een directe bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van het slachtoffer niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte samendrukkend geweld heeft uitgeoefend op de hals van het slachtoffer. Door samendrukkend geweld uit te oefenen op de hals van het slachtoffer heeft verdachte bijgedragen aan het risico dat het slachtoffer zou komen te overlijden, en heeft hij aldus de overlijdenskans van het slachtoffer vergroot. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals kwetsbare en vitale delen bevinden. Verdachte wist bovendien dat het slachtoffer hartproblemen had en een slechte medische conditie, waardoor het slachtoffer kwetsbaarder was dan personen met een “normale” medische conditie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan (de gedragingen van) verdachte worden toegerekend. Aan dat directe causale verband doet niet af dat ook andere factoren, die betrekking hebben op de slechte medische conditie van het slachtoffer, mogelijk hebben bijgedragen aan zijn overlijden.
Noodweer
De verdediging doet een beroep op noodweer.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
Hoewel er op grond van het dossier aanwijzingen zijn dat het slachtoffer in de bewuste nacht is begonnen met de ruzie, is het door verdachte toegepaste geweld verder gegaan dan was geboden. Immers, nadat het slachtoffer op de grond lag doordat verdachte op hem was gesprongen, heeft verdachte ook nog samendrukkend geweld op de hals van het slachtoffer toegepast. De verklaring van verdachte biedt, gelet op de al genoemde bewijsmiddelen in het dossier, ook overigens onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte zich proportioneel heeft verweerd tegen een mogelijke aanval van het slachtoffer.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 april 2020 te Bunschoten-Spakenburg,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- het uitoefenen van samendrukkend en botsend geweld op de hals en het bovenlichaam van die [slachtoffer] en
- het veroorzaken van een val van die [slachtoffer] ,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
meer subsidiair
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het meer subsidiaire feit te veroordelen tot een gevangenisstraf van gelijke duur als de duur van het reeds ondergane voorarrest, te weten 50 dagen, met aftrek van dat voorarrest.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de dood van het slachtoffer niet heeft gewild. In het voordeel van verdachte houdt de officier van justitie rekening met de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat er over en weer is gevochten en het slachtoffer die nacht mogelijk is begonnen met het belagen van verdachte. Ten nadele van verdachte houdt de officier van justitie er rekening mee dat verdachte het slachtoffer na de mishandeling tenminste 10 minuten heeft laten liggen en de woning heeft verlaten toen eenmaal bleek dat het slachtoffer was overleden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, niets opgemerkt ten aanzien van de op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zijn huisgenoot in hun gezamenlijke slaapkamer mishandeld door met kracht op hem te springen en vervolgens samendrukkend geweld op de hals toe te passen. Het slachtoffer, pas 38 jaar oud, is (mede) hierdoor vrijwel direct erna komen te overlijden. Verdachte heeft het meest kostbare bezit van het slachtoffer, namelijk het leven, ontnomen. Voor de nabestaanden, waaronder de broer van het slachtoffer, [benadeelde] , is het leed onbeschrijflijk groot. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] . De nabestaanden hebben een dierbare verloren en dat verlies is niet te compenseren.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte en het slachtoffer hadden in de avond, voorafgaand aan het fatale conflict, ook al onenigheid. In de nacht is het conflict op initiatief van het slachtoffer weer voortgezet.
Er is voor het bewezenverklaarde feit geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), zodat de rechtbank heeft gekeken naar straffen die in (enigszins) vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) betreffende verdachte d.d. 7 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafmatigende noch strafverzwarende zin mee.
Deze zaak is ter terechtzitting van 7 oktober 2020 gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 16-196587-20. Bij het bepalen van de op te leggen straf in deze zaak is met de strafoplegging in die zaak rekening gehouden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal dus aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, die qua duur gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, te weten 50 dagen, met aftrek van voorarrest.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de op de plaats van het delict aangetroffen ploertendoder dient te worden onttrokken aan het verkeer. De kleding, Huawei telefoon en Samsung S3 telefoon dienen te worden geretourneerd aan de nabestaande van het slachtoffer, te weten [benadeelde] en de Samsung S5 telefoon kan worden geretourneerd aan verdachte.
De raadsman heeft niets opgemerkt ten aanzien van het beslag.
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten de ploertendoder, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan van misdrijven, dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Broek G2614711 (Omschrijving: Zwart)
- 1 STK Vest G2614713 (Omschrijving: Zwart)
- 1 STK Hemd G2614714
- 2 STK Schoenen G2614715
- 1 STK Telefoontoestel G2615521 (Omschrijving: Apple iPhone)
- 1 STK Telefoontoestel G2615134 (Omschrijving: Zwart, merk: Huawei)
- 1 STK Telefoontoestel, Samsung S3,
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt, zijnde [benadeelde] .
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten de Samsung S5, die aan verdachte toebehoort, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 17.500,-. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. [benadeelde] is de broer van het overleden slachtoffer.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen. Er is sprake van een zodanig nauwe persoonlijke relatie dat de benadeelde partij als ‘naaste’ kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De benadeelde partij is samen met zijn broer uit Polen naar Nederland gekomen om geld te verdienen voor de medische behandeling van de lichamelijke klachten die zijn broer ondervond. Zij sliepen bij elkaar op de kamer, voerden (samen met anderen) een huishouden, werkten bij dezelfde werkgever, en brachten ook hun vrije tijd samen door. Wanneer zij niet bij elkaar waren, hadden zij regelmatig telefonisch contact. De innige band tussen de benadeelde partij en zijn broer blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgedragen en overgelegde schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt primair, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als ‘naaste’ van het slachtoffer. Het door de benadeelde partij gedane beroep op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 sub g BW dient niet te slagen, nu de hechte affectieve relatie onvoldoende is aangetoond. De raadsman wijst daarbij op een aantal rechterlijke uitspraken. De samenwoning van de benadeelde partij en het slachtoffer heeft slechts een maand geduurd. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een geslaagd beroep worden gedaan op de hardheidsclausule.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade is op grond van artikel 6:108, derde lid, BW slechts toewijsbaar aan een beperkte kring van personen, te weten: ‘naasten’. Een broer van een slachtoffer behoort in beginsel juridisch niet tot die kring. Uit artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW volgt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat dat hij als ‘naaste’ in de zin van artikel 6:108, derde lid, BW wordt aangemerkt, aanspraak kan hebben op vergoeding van affectieschade. Dit betreft de zogeheten hardheidsclausule.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel affectieschade wordt een broer of zus genoemd als voorbeeld voor toepassing van deze hardheidsclausule. De memorie van toelichting noemt daarbij als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen (Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 15).
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van de benadeelde partij bij de politie (pag. 67) en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk is geworden dat de band tussen hem en zijn overleden broer anders en meer bijzonder was dan tussen broers van die leeftijd gebruikelijk. In oktober 2019 zijn de broers samen uit Polen naar Nederland gekomen om hier geld te verdienen om samen medicijnen voor en de verdere behandeling van het slachtoffer te kunnen bekostigen. De benadeelde partij zou de dag na het incident ook meegegaan zijn met het slachtoffer naar een afspraak met een arts. Ook vormden zij, in ieder geval gedurende hun verblijf in Nederland vanaf oktober 2019, samen een huishouden, wat blijkt uit de omstandigheid dat zij een huis en een slaapkamer deelden en met elkaar communiceerden over het doen van boodschappen. Ze werkten in Nederland bij hetzelfde bedrijf (eerst in Ermelo, daarna in Bunschoten-Spakenburg) en brachten in Polen en in Nederland hun vrije tijd met elkaar door. De benadeelde partij en het slachtoffer hebben ook in de periode voordat ze naar Nederland kwamen voor elkaar gezorgd, wat blijkt uit de omstandigheid dat het slachtoffer op zijn beurt de benadeelde partij in Polen in moeilijke periodes heeft gesteund en hem onderdak heeft geboden. Volgens de benadeelde partij waren hij en het slachtoffer vanaf hun jeugd altijd veel samen.
Gelet op het voorgaande slaagt naar het oordeel van de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande uitgaan van de normbedragen, en de gevorderde bedragen voor geleden affectieschade toewijzen. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 april 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 122 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 50 (vijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 ploertendoder;
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 telefoontoestel Samsung S5;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Broek G2614711 (Omschrijving: Zwart)
  • 1 STK Vest G2614713 (Omschrijving: Zwart)
  • 1 STK Hemd G2614714
  • 2 STK Schoenen G2614715
  • 1 STK Telefoontoestel G2615521 (Omschrijving: Apple iPhone)
  • 1 STK Telefoontoestel G2615134 (Omschrijving: Zwart, merk: Huawei)
  • 1 STK Telefoontoestel, Samsung S3;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. G.A. Bos en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2020.
Mrs. G.A. Bos en M. den Besten, rechters, en mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- het (herhaaldelijk) uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] en/of
- het veroorzaken van één of meerdere val(len) van die [slachtoffer] , leidend tot stompend/botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere inwendige letsel(s) in de hals en/of één of meerdere ribbreuk(en), heeft toegebracht door
- het uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het veroorzaken van een of meerdere val(len) van die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- het uitoefenen van samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het veroorzaken van een of meerdere val(len) van die [slachtoffer] ,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 16 april 2020, 20 april 2020, 27 april 2020, 26 mei 2020, 24 juni 2020 en 27 augustus 2020, allen genummerd 2020112596, onderzoeksnummer 2GA20Hoek / MD3R020053, opgemaakt door de Politie, Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 584. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het NFI “Pathologieonderzoek naar aanleiding van
3.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 15 april 2020, pag. 71.
4.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 28 april 2020, pag. 199-200.
5.Het proces-verbaal bevindingen op pag. 393 met als bijlage het tapgesprek met sessienummer 7 op pag. 394-396.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 13 mei 2020, pag. 207.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 14 mei 2020, pag. 402, 407, 408, 409.