ECLI:NL:RBMNE:2020:4475

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
16-271638-19 en 16-030994-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in strafzaak met jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel na bewezen diefstallen met geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020, is een eindvonnis uitgesproken na een reeks terechtzittingen die plaatsvonden tussen februari en oktober 2020. De verdachte, geboren in 2001, is beschuldigd van meerdere diefstallen met geweld in vereniging. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan deze feiten, maar dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft een jeugddetentie van 330 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft ook een aanvullend maatregelenrapport door de reclassering gevraagd om de precieze vormgeving van de PIJ-maatregel te bepalen. De officier van justitie heeft een strafeis gedaan die door de verdediging werd ondersteund. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf en maatregel. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan verschillende slachtoffers, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/271638-19 en 16/030994-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 februari 2020, 31 maart 2020, 2 juni 2020, 30 juni 2020, 8 september 2020 en 6 oktober 2020.
Op 30 juni 2020 is een tussenbeslissing gewezen waarbij de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde diefstallen met geweld in vereniging, bewezen zijn verklaard. In dit vonnis is verder bepaald dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Ten slotte is met betrekking tot de straf bepaald dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat de oplegging van, onder meer, een PIJ-maatregel passend is. De rechtbank achtte zich echter onvoldoende voorgelicht over de precieze vormgeving van die maatregel en heeft daarom het onderzoek heropend en opdracht gegeven tot het laten opstellen van een aanvullend maatregelenrapport door de reclassering. Dit vonnis van 30 juni 2020 dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, alsmede de deskundige [A] , reclasseringswerker, naar voren hebben gebracht.

2.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2020 haar strafeis gewijzigd en gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 324 dagen, met aftrek van het voorarrest, en tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met daarbij de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 6 oktober 2020 aangevoerd dat hij zich kan vinden in de strafeis van de officier van justitie.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De op te leggen straf en maatregel
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld gaan bij een overval op een winkel uit van een jeugddetentie van vier maanden en bij een overval op een woning van een jeugddetentie van zes maanden. De ernst van de bewezen verklaarde feiten maakt het opleggen van een forse jeugddetentie in onderhavige zaak passend en geboden. Omdat de rechtbank daarnaast ook de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend vindt, zal zij de op te leggen jeugddetentie gelijk stellen aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, namelijk 330 dagen.
In een aanvullend reclasseringsadvies van 18 augustus 2020 wordt vermeld dat er bij verdachte problemen zijn op de leefgebieden huisvesting, dagbesteding, financiën, netwerk, middelengebruik en psychosociaal functioneren. De reclassering ziet geen beschermende factoren. De diagnose – bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en antisociale trekken, stoornis in het gebruik van cannabis en een beneden gemiddelde intelligentie – en de problematiek tezamen stemt de reclassering somber voor de toekomst als hier geen adequate hulp voor komt. De reclassering adviseert positief over een voorwaardelijke PIJ-maatregel en noemt daarbij de volgende voorwaarden:
het meewerken aan reclasseringstoezicht;
verdachte gaat niet naar het buitenland of de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
een behandelverplichting bij een forensisch Fact van [organisatie 1] of [organisatie 2] of een soortgelijke zorgverlener;
begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
een middelenverbod voor alcohol en drugs en het meewerken aan controles daarop;
het meewerken aan het vinden en behouden van een opleiding of legaal werk;
het inzicht geven in zijn financiële situatie;
het geven van openheid over zijn sociale netwerk;
een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] .
De rechtbank acht het, gelet op de inhoud van de beschikbare rapportages, noodzakelijk dat verdachte voor langere tijd wordt behandeld en begeleid. Zij is van oordeel dat het gedwongen kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel nodig is om verdachte te motiveren om zich aan de voorwaarden te houden en om een vangnet van behandeling te hebben als hij toch niet meewerkt. Aan verdachte zal daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd, met daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten drie diefstallen met geweld. Gelet op de inhoud van de rapportages is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

3.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 11.529,79. Dit bedrag bestaat uit € 9.929,79 materiële schade en € 1.600,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.225,12. Dit bedrag bestaat uit € 325,12 materiële schade en € 900,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
Drogisterij [drogisterij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.320,22, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
Ten slotte heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, bijgestaan door mr. C.A.M. Dilven, advocaat te Etten-Leur, en vordert een bedrag van
€ 3.612,32. Dit bedrag bestaat uit € 112,32 materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 2 juni 2020 geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en Drogisterij [drogisterij] . De vordering van [slachtoffer 3] kan worden toegewezen voor wat betreft de gevorderde materiële schade en de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- en voor het overige dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen, de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] , Drogisterij [drogisterij] en [slachtoffer 3] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, maar daarbij wel verzocht om verdachte niet hoofdelijk te veroordelen maar concreet aan te geven wat verdachte dient te betalen. Gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van in totaal € 1.600,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.600,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 september 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.225,12 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De vordering van Drogisterij [drogisterij]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.320,22 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De vordering van [slachtoffer 3]
De schadepost ‘reiskosten’ is onvoldoende onderbouwd. Zowel de stelling dat de benadeelde partij twintig keer de psycholoog heeft bezocht als de afstand tussen haar woning en de praktijk van de psycholoog, is niet met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank een vergoeding van € 900,- voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vergoeding voor immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 900,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van alle vorderingen
Voor alle vorderingen geldt dat verdachte voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is. Dit betekent dat verdachte tegenover voornoemde benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voornoemd hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van het bedrag van € 1.600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 september 2019 tot de dag van volledige betaling, ten behoeve van [slachtoffer 2] van het bedrag van € 1.225,12, ten behoeve van Drogisterij [drogisterij] van het bedrag van € 2.320,22 en ten behoeve van [slachtoffer 3] van het bedrag van € 900,-, de laatste drie te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zullen deze verplichtingen in verband met de toepassing van het jeugdstrafrecht niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan voornoemde benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

4.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 330 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij de reclassering op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte overlegt aan de reclassering een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is ten behoeve van opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid. Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling van andere instellingen. Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controles hierop, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en een alcoholenkelband. Verdachte werkt bij overtreding van het middelenverbod mee aan een door de reclassering bepaalde interventie;
* zich onder behandeling zal stellen van een forensisch Fact van [organisatie 1] of [organisatie 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering in overleg met [organisatie 3] , op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [organisatie 4] te [plaatsnaam] , of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Verdachte gaat niet naar het buitenland of de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij zal meewerken aan het vinden en behouden van een opleiding en/of legaal werk. Zorgen of problemen bespreekt hij direct met de reclassering. Hij zal niet zonder overleg met en toestemming van de reclassering van school en/of werk veranderen of stoppen;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij de reclassering inzicht geeft in zijn financiële situatie. Zorgen of problemen bespreekt hij direct met de reclassering en hij werkt mee aan de benodigde ondersteuning of beheer door een andere instelling, bepaald door de reclassering, indien nodig;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat
hij openheid zal geven over zijn sociale netwerk. Hij geeft de reclassering en het forensisch Fact van [organisatie 1] of [organisatie 2] of een soortgelijke zorgverlener, toestemming contact op te nemen met alle relevante referenten en derden uit zijn netwerk;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
-
[medeverdachte 1], geboren [geboortedatum 2] 2001 te [geboorteplaats 2] ;
- [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum 3] 2001 te [geboorteplaats 3] ;
- [medeverdachte 3] , geboren [geboortedatum 4] 2003 te [geboorteplaats 2] ;
- [medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum 5] 2002 te [geboorteplaats 2] ;
- [medeverdachte 5] , geboren [geboortedatum 6] 2002 te [geboorteplaats 4] (Angola),
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.600,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.225,12;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.225,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 (nul) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij Drogisterij [drogisterij]
  • wijst de vordering van Drogisterij [drogisterij] toe tot een bedrag van € 2.320,22;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan Drogisterij [drogisterij] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van Drogisterij [drogisterij] aan de Staat € 2.320,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 (nul) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 900,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 900,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 (nul) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. M.J.A.L. Beljaars en
S. Rosendahl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2020.
Mr Terporten-Hop en mr Rosendahl zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.