ECLI:NL:RBMNE:2020:4456

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
508733 / HA RK 20-228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 20 oktober 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Laghmouchi, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter mr. J.M. van Wegen in een lopende civiele procedure. De wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, omdat de rechter in een tussenvonnis van 5 augustus 2020 een oordeel had geveld over een cruciaal geschilpunt dat nog ter beoordeling lag in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft het verzoek ongegrond verklaard, omdat uit de formulering van de beslissing in het tussenvonnis geen vooringenomenheid bleek. De rechter had in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij geen oordeel had gegeven over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst in de hoofdzaak en dat zij niet vooruit had gelopen op de einduitspraak. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de rechter onpartijdig was gebleven. De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: 508733 / HA RK 20-228
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
20 oktober 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Laghmouchi

1.De procedure

1.1.
Verzoekster is in de procedure met zaaknummer/rolnummer 8501273 / MC EXPL 20-3082 gedagvaard door [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). De behandelend rechter in die procedure is mr. J.M. van Wegen (hierna: de rechter). Verzoekster heeft middels haar gemachtigde in die procedure een conclusie ingediend met incidentele vorderingen, waarop de rechter bij tussenvonnis van 5 augustus 2020 heeft beslist. Naar aanleiding van dit tussenvonnis heeft de gemachtigde op 9 augustus 2020 een verzoek gedaan aan de rechter om zich te verschonen. De rechter heeft bij bericht van 26 augustus 2020 meegedeeld dat zij aan dit verzoek geen gehoor geeft. Verzoekster heeft naar aanleiding van dit bericht op 8 september 2020 een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van de rechter. De rechter heeft op 18 september 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 oktober 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling was verzoekster aanwezig. Haar gemachtigde heeft deelgenomen aan de mondelinge behandeling via Skype. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde een pleitnota aan de wrakingskamer toegestuurd, die hij heeft voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling. De rechter is met een bericht van verhindering niet verschenen. Namens [bedrijf] is niemand verschenen. Wel heeft [bedrijf] bij brief van 5 oktober 2020 aan de wrakingskamer laten weten dat er wat haar betreft geen sprake is van partijdigheid en/of vooringenomenheid van de rechter.
1.3.
De wrakingskamer heeft bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster onderbouwt haar wrakingsverzoek als volgt. Door de rechter is in het tussenvonnis van 5 augustus 2020 in rechtsoverweging 3.8. het volgende overwogen:
“ [verzoekster] heeft, gelet op deze vaste prijsafspraak, verzuimd om aan te geven…”
Deze overweging impliceert een definitief oordeel over het bestaan van een (bepaalde) overeenkomst, welke nu juist in de hoofdzaak wordt betwist en als geschil nog ter beoordeling voorligt. Door verzoekster is in de hoofdzaak nadrukkelijk gesteld en onderbouwd waarom er geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst. Daarbij heeft verzoekster in de hoofdzaak uiteengezet waarom, als er al sprake zou zijn van een afspraak (een geldige overeenkomst), niet (zonder meer) sprake kan zijn van een vaste prijsafspraak. Door in rechtsoverweging 3.8. ongeclausuleerd en zonder voorbehoud te overwegen dat sprake zou zijn van een vaste prijsafspraak, is bij verzoekster de objectieve vrees gewekt dat, waar het aankomt op een cruciaal geschilpunt in de hoofdzaak, de rechter reeds vooruit is gelopen op de einduitspraak. Dit terwijl de hoofdzaak nog lopende is en er nog de nodige conclusies over en weer moeten worden ingediend.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie geeft zij aan dat zij in het vonnis van 5 augustus 2020 geen oordeel heeft gegeven omtrent hetgeen door partijen in de hoofdzaak is aangevoerd, noch reeds op de einduitspraak in de hoofdzaak is vooruitgelopen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer vindt het wrakingsverzoek ongegrond. In de incidentele vordering in de hoofdzaak wordt namens verzoekster de afgifte gevorderd van stukken die [bedrijf] volgens verzoekster als gevolg van de gestelde overeenkomst van opdracht onder zich heeft. Met de “gestelde overeenkomst” wordt de schriftelijke opdrachtbevestiging van 16 september 2019 bedoeld, zoals ook de gemachtigde tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft bevestigd.
In rechtsoverweging 3.8 is het volgende door de rechter overwogen:
“3.8. Met betrekking tot het rechtmatig belang overweegt de kantonrechter als volgt.
In de bevestiging van de opdracht van 16 september 2019 die door [verzoekster] is ondertekend is onder meer het volgende opgenomen:
“(1) Het honorarium bestaat uit twee delen, een vast deel en een variabel deel, waarvoor het volgende geldt:
a. Het vaste deel bestaat uit een vooraf te betalen honorarium van EUR 45.000 ex BTW, welk bedrag gelijk is aan het minimum honorarium, mocht letter b hierna niet van toepassing komen, waarbij geldt dat het minimum honorarium uit drie tranches bestaat, te weten een bedrag van EUR 35.000 ex BTW (…), een bedrag van EUR 5.000 ex BTW (welke factuur op 31 oktober 2019 zal worden verstuurd) en wederom een bedrag van EUR 5.000 ex BTW (welke factuur op 29 november 2019 zal worden verstuurd);
[verzoekster] heeft, gelet op deze vaste prijsafspraak, verzuimd om aan te geven in welk opzicht het noodzakelijk is dat zij over de door [bedrijf] gemaakte kosten en overzicht van door [bedrijf] gemaakte uren beschikt, zodat niet is gebleken welk rechtmatig belang [verzoekster] bij afgifte van de gevorderde stukken heeft.”
Uit deze rechtsoverweging blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer slechts dat de rechter, bij de beoordeling van het belang van verzoekster bij de door haar ingestelde vordering tot afgifte van stukken, aansluiting heeft gezocht bij de tekst van de bevestiging van de opdracht van 16 september 2019 zonder dat zij daarbij reeds een oordeel heeft uitgesproken over de (rechtsgeldigheid van de) gestelde overeenkomst als zodanig. Uit de formulering van rechtsoverweging 3.8. blijkt dan ook geen vooringenomenheid, te minder nu de rechter in haar beslissing aansluit bij hetgeen door verzoekster in haar vordering tot afgifte heeft gesteld, namelijk dat [bedrijf] stukken onder zich heeft als gevolg van de gestelde overeenkomst van 16 september 2019.
3.4.
Dit betekent dat de wrakingskamer het verzoek ongegrond zal verklaren.
3.5.
Bij brief van 5 oktober 2020 is namens [bedrijf] aan de wrakingskamer verzocht te bepalen een eventueel volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet in behandeling te nemen. De wrakingskamer ziet hiervoor geen aanleiding en zal dan ook daartoe niet overgaan.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team civiel recht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer 8501273 / MC EXPL 20-3082 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. R.C. Stijnen en A. van Dijk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.