ECLI:NL:RBMNE:2020:4454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
16/129971-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en opzetheling

Op 20 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in harddrugs, het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en twee opzethelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 12 mei 2020 in Lelystad samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in GHB, MDMA, cocaïne en amfetamine. Op 12 mei 2020 had de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid van deze drugs in haar bezit. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het helen van twee fietsen. Tijdens de zittingen op 18 augustus en 6 oktober 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren, met uitzondering van het medeplegen van de opzetheling, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en schorste de voorlopige hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, die eerder niet voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen, gezien de impact van de handel in harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/129971-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 augustus 2020 en 6 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 18 augustus 2020 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 12 mei 2020 te Lelystad, samen met één of meer anderen, telkens opzettelijk heeft gehandeld in GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine;
2.
op 12 mei 2020 te Lelystad, samen met één of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.454,90 ml GHB en/of 2,26 gram MDMA en/of 11,89 gram cocaïne en/of 4,27 gram amfetamine;
3.
op 3 februari 2020 te Lelystad een damesfiets van het merk Popal heeft geheeld;
4.
op 12 mei 2020 te Lelystad, samen met één of meer anderen, een fiets van het merk Batavus heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Voor feit 4 heeft hij vrijspraak bepleit omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte er wetenschap van had dat de fiets van diefstal afkomstig was nu zij voorafgaand aan de koop heeft onderzocht of de fiets als gestolen geregistreerd stond, hetgeen niet het geval was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging voor feit 4
Voor het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte dat zij heeft gecontroleerd of de fiets als gestolen geregistreerd stond en dit niet het geval was, ongeloofwaardig is. De politie heeft de fiets ook gecontroleerd en geconstateerd dat deze wel als gestolen geregistreerd stond en er aangifte van diefstal was gedaan. Verdachte heeft haar verklaring daar tegenover ook onvoldoende handen en voeten gegeven; zij heeft niet willen verklaren van wie, waar en wanneer zij de fiets heeft gekocht. Van het ten laste gelegde medeplegen zal zij worden vrijgesproken nu het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 12 mei 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid GHB en MDMA en cocaïne en amfetamine, zijnde GHB en MDMA en cocaïne en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 12 mei 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.454,90 ml GHB en 2,26 gram MDMA en 4,95 gram cocaïne en 4,27 gram amfetamine, zijnde GHB en MDMA en cocaïne en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 3 februari 2020 te Lelystad, een goed, te weten een damesfiets (merk Popal) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4
op 12 mei 2020 te Lelystad, een goed, te weten een fiets merk Batavus (type Weekend D53) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feiten 3 en 4:
telkens opzetheling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ook heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een detentie zoals geëist door de officier van justitie niet passend is. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd voor een drugsvrij bestaan en heeft in de afgelopen tijd hard gewerkt om dat voor elkaar te krijgen. Een detentie zou dat alles doorbreken. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijk gedeelte met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met haar toenmalige partner, schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs gedurende een periode van anderhalf jaar. Daarnaast hadden zij een grote hoeveelheid harddrugs op voorraad in hun gezamenlijke woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit, met de handel in verdovende middelen, mede in stand gehouden. Ten slotte heeft verdachte een tweetal fietsen geheeld. Zij heeft op die manier meegewerkt aan de instandhouding van gepleegde criminaliteit.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 augustus 2020 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Tactus van 28 september 2020. Daarin is beschreven dat verdachte tijdens het schorsingstoezicht een ontkennende houding bleef aannemen. Zij gaf aan dat zij na detentie abstinent was gebleven van drugs, maar de urinecontroles lieten iets anders zien, namelijk dat zij elke keer positief scoorde op zowel alcohol als drugs. De reclassering maakt zich zorgen over de verblijfplaats van verdachte omdat er tijdens het schorsingstoezicht meldingen zijn binnengekomen van politie, familie van de medeverdachte en de vader van verdachte die inhouden dat er vermoedelijk nog steeds gebruikers in de woning komen. De reclassering schat in dat een terugkeer naar deze woonomgeving niet wenselijk is, maar er is geen alternatieve geschikte plek waar zij terecht kan. Aan verdachte is een klinisch behandeltraject voorgelegd, waarvan de reclassering aangeeft dat zij dit noodzakelijk acht. Verdachte heeft aangegeven voorkeur te hebben voor een ambulante behandeling en wil niet meewerken aan een klinische opname. Op 28 augustus 2020 is er een behandeladvies vanuit de verdiepingsdiagnostiek opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat het wenselijk is dat verdachte zich laat behandelen voor haar verslaving en dat het daarbij noodzakelijk is dat het om een intensieve deeltijdbehandeling gaat met een aansluitende ambulante begeleiding. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, 3) ambulante behandeling of een intensieve deeltijdbehandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, 4) begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, 5) een drugsverbod, 6) een alcoholverbod en 7) het meewerken aan middelencontrole.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is het opleggen van een gevangenisstraf noodzakelijk. Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van veertien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een onvoorwaardelijk deel, gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman bepleit doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Wel zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf, namelijk zeven maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, om verdachte er op die manier van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden; zij acht deze noodzakelijk voor het verlagen van de kans op herhaling.
De voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 19 augustus 2020 geschorst onder een aantal voorwaarden, tot de zitting van 6 oktober 2020. Ter zitting is door de raadsman het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. De officier van justitie heeft met dat verzoek ingestemd, in die zin dat de schorsing tot de datum van uitspraak bleef gehandhaafd. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting beslist dat de voorlopige hechtenis van verdachte opnieuw werd geschorst, onder handhaving van de al op 19 augustus 2020 opgelegde voorwaarden. De persoonlijke belangen van verdachte bij een continuering van de schorsing hechtenis wogen op dat moment nog steeds zwaarder dan het strafvorderlijk belang.
Nu de rechtbank echter uitspraak heeft gedaan en een straf oplegt als hiervoor vermeld, moet de hiervoor bedoelde belangenafweging opnieuw plaatsvinden. De opgelegde straf – in het bijzonder de bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk deel ervan – beoogt mede om te voorkomen dat verdachte na het uitzitten van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf recidiveert. De vraag is of het recidivegevaar ook nu al, door continuering van de schorsing met bijzondere voorwaarden, kan worden afgewend en hoe zwaarwegend de persoonlijke belangen van verdachte daarbij zijn. De rechtbank is van oordeel dat uit het verloop van de schorsing en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op dit moment niet in staat is haar leven in vrijheid zó vorm te geven dat het met de schorsingsvoorwaarden beoogde doel (het voorkomen van recidive) kan worden bereikt. Zij gebruikt nog steeds alcohol en verdovende middelen, komt moeilijk los van het (drugs)milieu waarin zij zich bevond, heeft geen stabiele huisvesting en geen dagbesteding; wat zij hierover ter zitting – daarnaar gevraagd – heeft verklaard, biedt ook onvoldoende perspectief voor de nabije toekomst. In haar huidige situatie ziet de rechtbank ook geen zwaarwegende persoonlijke belangen, terwijl het strafvorderlijk belang bij de voorlopige hechtenis nu (door de strafoplegging) aan gewicht heeft gewonnen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis beveelt.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14, 14b, 14c, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
14 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
7 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij Tactus verslavingszorg op het adres Noorderwagenstraat 2A te Lelystad, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* zich onder behandeling zal stellen van Amethist verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname voor detoxificatie voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2020.
Mrs. Hoekstra, Terporten-Hop en Van Zwet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 12 mei 2020 te Lelystad, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
zij op of omstreeks 12 mei 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.454,90 ml GHB en/of 2,26 gram MDMA en/of 11,89 gram cocaïne en/of 4,27 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine, zijnde GHB en/of MDMA en/of cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
zij op of omstreeks 3 februari 2020 te Lelystad, een goed, te weten een damesfiets (merk Popal) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4
zij op of omstreeks 12 mei 2020 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed, te weten een fiets merk Batavus (type Weekend D53) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl zij en haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.