ECLI:NL:RBMNE:2020:4450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na niet voldoen aan informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 6 oktober 2017 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering, die door verweerder was opgeschort op 15 augustus 2019 en later werd ingetrokken. Eiseres had meerdere aanvragen voor bijstandsuitkeringen ingediend, maar deze werden door verweerder buiten behandeling gesteld omdat zij niet voldeed aan de verzoeken om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet op de uitnodigingen voor gesprekken is verschenen en de gevraagde gegevens niet tijdig en niet volledig heeft aangeleverd. Eiseres voerde aan dat zij de uitnodiging niet had ontvangen en dat de termijn te kort was, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om ervoor te zorgen dat zij op de hoogte was van haar verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat eiseres niet had voldaan aan de informatieverplichtingen die nodig waren om haar recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.P. van Stralen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
(gemachtigde: M. de Roode).

Procesverloop

Eiseres ontving sinds 6 oktober 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft verweerder dit het recht op bijstand opgeschort (het opschortingsbesluit).
Bij besluit van 22 augustus 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 15 augustus 2019 ingetrokken.
Op 12 september 2019 heeft eiseres een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Bij besluit van 14 oktober 2019 (primair besluit II) heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Op 17 oktober 2019 heeft eiseres wederom een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Bij besluit van 15 november 2019 (primair besluit III) heeft verweerder ook deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Tegen de drie primaire besluiten heeft eiseres afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De intrekking
1. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek opgestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. Verweerder heeft eiseres bij brief van 12 augustus 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 15 augustus 2019. Bij die uitnodiging heeft verweerder aan eiseres verzocht om haar bankafschriften vanaf 5 juni 2019 mee te nemen en om bewijs aan te leveren omtrent haar verblijf buiten Nederland. Zonder bericht van afmelding is eiseres is niet verschenen op de afspraak van 15 augustus 2019. Ook heeft zij de gevraagde gegevens niet overgelegd. Verweerder heeft vervolgens op dezelfde dag het opschortingsbesluit genomen en eiseres direct opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op
21 augustus 2019. Wederom zonder afmelding is eiseres ook op deze afspraak niet verschenen. Dit is voor verweerder aanleiding geweest om bij primair besluit I het recht op bijstand van eiseres met ingang van 15 augustus 2019 in te trekken.
2. Eiseres voert aan dat zij de brief van 12 augustus 2019 niet heeft ontvangen en dat de termijn van drie dagen waarop zij werd uitgenodigd voor een gesprek te kort was. Volgens eiseres heeft verweerder haar bijstandsuitkering daarom niet met ingang van
15 augustus 2019 mogen opschorten. Eiseres voert verder aan dat haar niet kan worden verweten dat zij niet op het gesprek van 21 augustus 2019 is verschenen, omdat zij vanwege problemen met haar zoon tijdelijk niet in [woonplaats] , maar in Alkmaar verbleef.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hetgeen is aangevoerd over de brief van 12 augustus 2019 niet relevant is voor de beoordeling van het beroep. De rechtbank zal deze beroepsgrond onbesproken laten.
4. Vaststaat dat eiseres niet heeft voldaan aan de oproepen voor de gesprekken op 15 en
21 augustus 2019. Ook staat vast dat zij de gevraagde stukken voor de afloop van de hersteltermijn op 21 augustus 2019 niet heeft overgelegd. De gevraagde stukken zijn van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het is niet gebleken dat eiseres niet tijdig over deze stukken kon beschikken. Dat zij tijdelijk in Alkmaar verbleef, maakt niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt dat zij verzuimd heeft om op de afspraak van
21 augustus 2019 te verschijnen. Het had namelijk op de weg van eiseres gelegen om ervoor te zorgen dat zij verweerder op de hoogte had gesteld van haar tijdelijk gewijzigde adres, dan wel dat zij iemand had geregeld om de post voor haar waar te nemen. Eén en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bevoegd was [1] om het recht op bijstand van eiseres met ingang van 15 augustus 2019 in te trekken. De beroepsgrond faalt dus.
De aanvraag van 12 september 2019
5. Eiseres heeft op 12 september 2019 een nieuwe aanvraag ingediend voor bijstand. I dit verband heeft verweerder eiseres verzocht om opgave te doen van de bankrekeningen die zij in gebruik heeft. Hierop heeft eiseres een bankrekeningnummer eindigend op [nummeraanduiding 1] doorgegeven.
6. Verweerder heeft eiseres bij brief van 24 september 2019 verzocht om van alle bankrekeningen waarover zij beschikte op uiterlijk 8 oktober 2019 voor 12:00 uur afschriften over te leggen vanaf 1 januari 2019 tot 24 september 2019. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat hij de aanvraag [2] buiten behandeling kan laten, als eiseres de gevraagde gegevens niet, niet volledig of niet tijdig inlevert. Eiseres heeft op 30 september 2019 over de gevraagde periode slechts afschriften overgelegd van bankrekeningennummers die eindigen op [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] . Uit onderzoek van verweerder is echter gebleken dat eiseres ook een bankrekeningnummer eindigend op [nummeraanduiding 3] op haar naam heeft staan. Bij brief van
4 oktober 2019 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 10 oktober 2019. Daarbij heeft verweerder eiseres verzocht om alle afschriften vanaf 1 januari 2019 over te leggen van haar bankrekeningennummers die eindigen op [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 5] . Eiseres is op
10 oktober 2019 op de afspraak verschenen. Zij heeft toen slechts afschriften van het bankrekeningnummer eindigend op [nummeraanduiding 5] overgelegd. Deze afschriften hadden betrekking op de periode van 16 september 2019 tot en met 3 oktober 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierop de aanvraag van 12 september 2019 buiten behandeling mogen stellen. Ook deze beroepsgrond faalt daarom.
De aanvraag van 17 oktober 2019
7. Eiseres heeft op 17 oktober 2019 opnieuw een aanvraag ingediend voor bijstand. Eiseres heeft bij haar aanvraag op de vraag naar bankrekeningen alleen de rekeningen met eindnummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] vermeld.
8. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft verweerder eiseres verzocht om uiterlijk op 11 november 2019 bankafschriften over te leggen over de periode van 1 januari 2019 tot
28 oktober 2019 van alle rekeningen waarover zij kan beschikken. Verweerder heeft er ook toen weer op gewezen dat, indien de gevraagde gegevens niet, niet volledig of niet tijdig worden ingeleverd, de aanvraag buiten behandeling gelaten kan worden. Op 31 oktober 2019 heeft eiseres enkele stukken overgelegd. De volgende gegevens ontbraken evenwel nog:
  • afschriften van de bankrekening eindigend op [nummeraanduiding 5] over de periode 18 oktober 2019 tot 28 oktober 2019. Daarbij voldeden de afschriften die wel waren ingeleverd niet aan de gestelde eisen. Het betroffen namelijk printscreens, waarop de vermelding van onder meer het begin- en het eindsaldo ontbrak;
  • afschriften van de bankrekening eindigend op [nummeraanduiding 1] over de periode 21 oktober 2019 tot 28 oktober 2019;
  • afschriften van de bankrekening eindigend op [nummeraanduiding 4] over de periode 1 januari 2019 tot
28 oktober 2019;
- afschriften van de bankrekening eindigend op [nummeraanduiding 2] over de periode 1 januari 2019 tot en met 5 juni 2019 en de periode 9 tot 28 oktober 2019. Daarbij voldeden de afschriften die wel waren ingeleverd niet aan de gestelde eisen. Ook hier betroffen het weer printscreens waarop onder andere het begin- en het eindsaldo ontbraken.
De gebreken hebben verweerder ertoe gebracht om bij primair besluit III de aanvraag van
17 oktober 2019 buiten behandeling te stellen.
9. Eiseres voert aan dat verweerder niet kon volstaan met het verzenden van de algemene herstelverzuimbrieven van 24 september 2019 en 28 oktober 2019. Volgens eiseres had verweerder haar duidelijk moeten aangeven welke informatie zij nog diende aan te leveren. Eiseres stelt een beperkte intelligentie te hebben. Zij begrijpt niet op voorhand wat van haar wordt verlangd. Eiseres is om die reden ook vrijgesteld voor het verrichten van arbeid.
10. De rechtbank overweegt als volgt. In de herstelverzuimbrieven van 24 september 2019 en 28 oktober 2019 heeft verweerder aangegeven dat eiseres bewijsstukken dient over te leggen die nodig zijn om haar recht op bijstand te kunnen vaststellen. Als voorbeeld van dergelijke bewijsstukken heeft verweerder vermeld dat eiseres afschriften van alle bankrekeningen waarover zij kan beschikken dient aan te leveren. Deze afschriften moesten betrekking hebben een specifiek omschreven periode. De rechtbank acht dit alles voldoende duidelijk en concreet. Het staat vast dat eiseres de gevraagde gegevens niet tijdig en niet compleet heeft aangeleverd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit te doen. Bovendien heeft verweerder ook nog een nadere instructie gegeven over hoe eiseres deze afschriften kon aanleveren en wat zij moest doen als er een bankrekening was opgeheven. Als het eiseres nog onduidelijk was wat van haar werd verlangd, dan had het op haar weg gelegen om hierover in contact te treden met verweerder, al dan niet met hulp van een derde. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook de aanvraag van 17 oktober 2019 buiten behandeling mogen stellen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 54, vierde lid van de Pw.
2.Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).