ECLI:NL:RBMNE:2020:4447

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
17 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3067
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld van eiser die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na een langdurige ziekte. Eiser heeft in het verleden meerdere keren een uitkering aangevraagd, maar deze zijn afgewezen omdat hij de wachttijd van 104 weken niet had volbracht. De rechtbank behandelt het verzoek van eiser om terug te komen van eerdere besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die zijn aanvragen om een WIA-uitkering hebben afgewezen. Eiser stelt dat hij doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en dat zijn situatie in 2015 en 2017 is verslechterd. De rechtbank oordeelt dat verweerder de brief van eiser van 13 december 2018 niet correct heeft behandeld door deze enkel als een Amber-verzoek te beschouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet zorgvuldig heeft beslist en biedt de verweerder de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2020 door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier J.M.T. Bouwman-Everhardus.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Inleiding

Wat voorafging
1.1
Naar aanleiding van een ziekmelding per 8 januari 2009 heeft eiser op 30 augustus 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Met het besluit van 4 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag om een
WIA-uitkering per 6 januari 2011 afgewezen omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Hij was voor het einde van deze periode weer hersteld van zijn ziekte.
1.2
Op 3 maart 2011 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Hij werd op 12 september 2011 weer geschikt geacht voor het eigen werk. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
1.3
Op 29 augustus 2012 heeft eiser zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. Met het besluit van 22 oktober 2012 heeft verweerder hem per 18 oktober 2012 hersteld geacht. Op
31 oktober 2012 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld. Met het besluit van 30 november 2012 heeft verweerder hem per 2 november 2012 hersteld geacht. Verweerder heeft eisers bezwaren tegen deze twee besluiten op 24 december 2012 ongegrond verklaard. Met de uitspraak van
6 december 2013 heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 december 2012 ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.
1.4
Met ingang van 16 april 2013 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstand).
1.5
Op 24 september 2016 heeft eiser opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd met als eerste ziektedag 8 januari 2009. Deze aanvraag heeft verweerder opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010. Omdat eiser geen nieuwe informatie bij zijn aanvraag heeft gevoegd, heeft verweerder op 19 oktober 2016 besloten om niet terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010.
1.6
Met een brief van onbekende datum, door verweerder ontvangen op 25 oktober 2016, heeft eiser verzocht om gezien te worden door een arts omdat zijn klachten sinds 2009 niet veranderd zijn. Uit het besluit van 17 november 2016 blijkt dat verweerder deze brief heeft opgevat als een verzoek om een WIA-uitkering. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat eiser niet gedurende 104 weken recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Waar het nu om gaat
2.1
Met een brief van 13 december 2018 heeft eiser zich weer bij verweerder gemeld. Hij heeft daarin aangegeven van mening te zijn dat hij vanaf 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest, waarbij er in 2015 en 2017 sprake is geweest van een verslechtering van zijn situatie. Eiser verzoekt verweerder om terug te komen van de besluiten van 22 oktober 2012 en
24 september 2016
.
2.2
Naar aanleiding van dat verzoek is eiser gezien door de verzekeringsarts van verweerder die op 18 maart 2019 een rapport heeft opgesteld. De verzekeringsarts concludeert dat eiser in de periode oktober 2012 tot mei 2015 niet bekend was met andere ziekten/behandelingen dan waarmee hij al bekend was, dat hij per 7 mei 2015 en 20 februari 2017 is uitgevallen met een andere ziekten dan voorheen bekend en dat eiser niet verzekerd was. Er zijn daarom geen
ZW-rechten en WIA-rechten op betreffende data.
2.3
Met het besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een WIA-uitkering per 20 februari 2017 afgewezen omdat eiser andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens zijn eerdere WIA-beoordeling.
2.4
Tijdens de bezwaarfase heeft verweerder de toenmalige gemachtigde van eiser met een brief van 6 juni 2019 meegedeeld dat is gebleken dat er geen periode is aan te wijzen waarin eiser de wachttijd van 104 weken heeft volbracht. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser verzocht om binnen twee weken een reactie te geven. Verweerder heeft geen reactie ontvangen.
2.5
Vervolgens heeft verweerder in de beslissing op bezwaar van 2 juli 2019 (het bestreden besluit) eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.6
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.7
Met de brief van 26 maart 2020 heeft de rechtbank verweerder gevraagd om nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft daaraan voldaan met een brief van 9 april 2020. Eiser heeft hierop gereageerd in het faxbericht van 30 april 2020.
2.8
De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het onderzoek op de zitting achterwege gelaten en het onderzoek op 25 mei 2020 gesloten. Na de sluiting is de rechtbank pas op de hoogte gekomen van het onder 2.7 genoemde faxbericht van 30 april 2020. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het faxbericht aan verweerder gestuurd voor een reactie. Verweerder heeft daarop gereageerd met de brief van 1 juli 2020.
2.9
De zaak is behandeld op de zitting van 22 september 2020. Daarbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

De standpunten van partijen
3.1
Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met al zijn beperkingen. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een situatie waarin de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eiser eerder recht had op een
WIA-uitkering. Eiser verzoekt de rechtbank om een psychiatrische expertise te laten verrichten om een objectief beeld over de gesteldheid van eiser te verkrijgen, waarna de belastbaarheid van eiser opnieuw getoetst kan worden. Eiser stuurt ter onderbouwing medische stukken mee.
3.2
Verweerder legt in het bestreden besluit aan zijn weigering om eiser een WIA-uitkering toe te kennen ten grondslag dat er geen periode is aan te wijzen waarin eiser de wachttijd van 104 weken heeft volbracht. Zodoende kan er geen sprake zijn van een situatie waarin de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan eiser eerder recht had op een WIA-uitkering. In zijn verweerschrift heeft verweerder aangevuld dat er nooit een WIA-uitkering is toegekend en er dus eerder geen WIA-rechten waren. Ook wordt er in het verweerschrift op gewezen dat eiser al jaren niet meer verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
3.3
In de brief van 9 april 2020 heeft verweerder op vragen van de rechtbank de grondslag van het bestreden besluit als volgt nader toegelicht. Hoewel eiser in zijn brief van
13 december 2018 verzoekt om terug te komen van eerdere besluiten, heeft verweerder deze brief opgevat als een verzoek om een Amber-beoordeling in verband met een toename van eisers beperkingen door dezelfde oorzaak als bij de eerdere WIA-beoordeling. Deze uitleg baseert verweerder op verschillende punten. Het besluit van 22 oktober 2012 is een
ZW-besluit, terwijl eiser een WIA-uitkering wil krijgen. Verder is kort na dat besluit, op
30 november 2012, een nieuwe ZW-hersteldmelding afgegeven, die hoe dan ook in stand blijft. De wachttijd van 104 weken wordt dus ook bij herziening van het besluit van 22 oktober 2012 niet volbracht. Verder is verweerder niet bekend met een besluit van 24 september 2016. Tot slot heeft eiser in bezwaar en beroep alleen gronden aangevoerd die gaan over een toename van klachten, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak.
Beoordeling
4. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of verweerder terecht eisers brief van 13 december 2018 (alleen) heeft aangemerkt als een Amber-verzoek in verband met een verslechtering per 20 februari 2017. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In de brief van 13 december 2018 verzoekt eiser verweerder uitdrukkelijk om terug te komen van besluiten van 22 oktober 2012 (ZW-hersteldmelding) en 24 september 2016. Het ligt daarbij voor de hand dat eiser met het besluit van 24 september 2016 doelt op het besluit van
19 oktober 2016, dat is genomen naar aanleiding van zijn verzoek van 24 september 2016. In dat besluit heeft verweerder geweigerd om terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010, waarbij verweerder eisers eerste WIA-aanvraag per 6 januari 2011 heeft afgewezen omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Verder schrijft eiser in zijn brief dat hij sinds 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven en dat zijn gezondheid daarna alleen maar is verslechterd, met name in 2015 en 2017. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser vindt dat hij naar aanleiding van die eerste aanvraag een WIA-uitkering had moeten krijgen en dat die uitkering daarna in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid moet worden herzien. Verweerder had eisers brief van 13 december 2018 dan ook moeten aanmerken als a) een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010 en dus ook (in elk geval) van het latere ZW-besluit van 22 oktober 2012 en b) een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid nadien, in elk geval in 2015 en 2017. Verweerder heeft, door alleen te beslissen dat eiser per 20 februari 2017 geen recht op een WIA-uitkering heeft, niet op een juiste manier op eisers verzoek beslist. Het bestreden besluit is dus niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Hoe nu verder?
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen zoals hiervoor omschreven. Dat herstellen is mogelijk door middel van een aanvullende motivering, of zo nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hierbij is de keuze aan verweerder om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepalen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
griffier rechter
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2020 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak zo nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.