3.3In de brief van 9 april 2020 heeft verweerder op vragen van de rechtbank de grondslag van het bestreden besluit als volgt nader toegelicht. Hoewel eiser in zijn brief van
13 december 2018 verzoekt om terug te komen van eerdere besluiten, heeft verweerder deze brief opgevat als een verzoek om een Amber-beoordeling in verband met een toename van eisers beperkingen door dezelfde oorzaak als bij de eerdere WIA-beoordeling. Deze uitleg baseert verweerder op verschillende punten. Het besluit van 22 oktober 2012 is een
ZW-besluit, terwijl eiser een WIA-uitkering wil krijgen. Verder is kort na dat besluit, op
30 november 2012, een nieuwe ZW-hersteldmelding afgegeven, die hoe dan ook in stand blijft. De wachttijd van 104 weken wordt dus ook bij herziening van het besluit van 22 oktober 2012 niet volbracht. Verder is verweerder niet bekend met een besluit van 24 september 2016. Tot slot heeft eiser in bezwaar en beroep alleen gronden aangevoerd die gaan over een toename van klachten, voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak.
4. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of verweerder terecht eisers brief van 13 december 2018 (alleen) heeft aangemerkt als een Amber-verzoek in verband met een verslechtering per 20 februari 2017. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. In de brief van 13 december 2018 verzoekt eiser verweerder uitdrukkelijk om terug te komen van besluiten van 22 oktober 2012 (ZW-hersteldmelding) en 24 september 2016. Het ligt daarbij voor de hand dat eiser met het besluit van 24 september 2016 doelt op het besluit van
19 oktober 2016, dat is genomen naar aanleiding van zijn verzoek van 24 september 2016. In dat besluit heeft verweerder geweigerd om terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010, waarbij verweerder eisers eerste WIA-aanvraag per 6 januari 2011 heeft afgewezen omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Verder schrijft eiser in zijn brief dat hij sinds 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven en dat zijn gezondheid daarna alleen maar is verslechterd, met name in 2015 en 2017. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser vindt dat hij naar aanleiding van die eerste aanvraag een WIA-uitkering had moeten krijgen en dat die uitkering daarna in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid moet worden herzien. Verweerder had eisers brief van 13 december 2018 dan ook moeten aanmerken als a) een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 oktober 2010 en dus ook (in elk geval) van het latere ZW-besluit van 22 oktober 2012 en b) een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid nadien, in elk geval in 2015 en 2017. Verweerder heeft, door alleen te beslissen dat eiser per 20 februari 2017 geen recht op een WIA-uitkering heeft, niet op een juiste manier op eisers verzoek beslist. Het bestreden besluit is dus niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen zoals hiervoor omschreven. Dat herstellen is mogelijk door middel van een aanvullende motivering, of zo nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Hierbij is de keuze aan verweerder om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepalen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.