ECLI:NL:RBMNE:2020:4437
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2019. De eiser, eigenaar van een vrijstaande woning in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum vastgestelde WOZ-waarde van € 1.129.000,-, welke waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 995.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 28 september 2020, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bakker, en de verweerder door B.A. Schras, ook bijgestaan door een taxateur.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de inhoud van de woning en de ligging, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de vergelijkingsobjecten en dat de waarde in het economisch verkeer correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.