ECLI:NL:RBMNE:2020:4398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake Wajong-uitkering na gebreken in bestreden besluit

Op 5 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een einduitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 6 augustus 2020, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om gebreken in het bestreden besluit van 8 oktober 2019 te herstellen. Verweerder heeft echter niet voldaan aan deze opdracht, wat heeft geleid tot de einduitspraak.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de opdrachten in de tussenuitspraak en dat de aanvullende reactie van verweerder geen aanleiding geeft om van het eerdere oordeel terug te komen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen uur aaneengesloten kan werken en dat zij blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.

Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiseres met terugwerkende kracht per 20 juni 2019 recht te geven op een Wajong-uitkering. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.362,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Op 6 augustus 2020 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van
8 oktober 2019 te herstellen.
3. Verweerder heeft bij brief van 28 augustus 2020 op de tussenuitspraak gereageerd. Eiseres heeft hierop bij brief van 9 september 2020 een schriftelijke zienswijze gegeven.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank komt tot de volgende einduitspraak.

De tussenuitspraak

5. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat eiseres ten minste een uur aaneengesloten kan werken en hoe de basale werknemersvaardigheden van eiseres zich in de toekomst nog kunnen ontwikkelen, zodat zij afspraken kan nakomen. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de overwegingen van de rechtbank wordt verwezen naar de tussenuitspraak.

Het eindoordeel van de rechtbank

6. In de aanvullende reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder meegedeeld dat in de eerdere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep al is aangegeven welke behandelingen voor eiseres van toepassing kunnen zijn om ten minste 1 uur aaneengesloten te werken en verder de basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij aangegeven dat niet is in te schatten in hoeverre deze behandelmethoden kunnen leiden tot een voldoende resultaat en dat dit pas beoordeeld kan worden als er daadwerkelijk behandelingen zijn ingezet. Mocht na behandeling blijken dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, kan alsnog worden vastgesteld of eiseres niet ten minste 1 uur aaneengesloten kan werken en/of de basale werknemersvaardigheden verder kan ontwikkelen.
7. Eiseres stelt in haar zienswijze dat verweerder de gebreken niet heeft hersteld. Verweerder is niet in staat om de volgens vaste jurisprudentie vereiste onderbouwing van mogelijkheden tot ontwikkeling te geven.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de opdrachten in de tussenuitspraak. De aanvullende reactie van verweerder geeft de rechtbank geen aanleiding om terug te komen van haar tussenuitspraak, omdat verweerder daarin nogmaals uitlegt dat hij bij zijn eerdere motivering en standpunt blijft. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om opnieuw een bestuurlijke lus toe te passen of om verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. In deze situatie gaat de rechtbank er van uit dat verweerder kennelijk niet in staat is om te onderbouwen dat eiseres een uur aaneengesloten kan werken en in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat eiseres geen uur aaneengesloten kan werken en dat zij blijvend niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een Wajong-uitkering. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal bepalen dat eiseres met ingang van 20 juni 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.362,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat eiseres per 20 juni 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.362,50.
Deze uitspraak is op 5 oktober 2020 gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.