ECLI:NL:RBMNE:2020:4378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
16/130724-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord na burenruzie met voorbedachten rade

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een moordzaak die zich voordeed op 26 mei 2019 in Almere. De verdachte, die al jaren ruzie had met zijn buurman, heeft het slachtoffer met een aluminium honkbalknuppel meermalen hard op het hoofd geslagen, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade, aangezien de verdachte voorafgaand aan de daad had aangegeven het slachtoffer te willen doden. De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek van het Pieter Baan Centrum, wat door de rechtbank als een negatieve factor werd gezien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de vader, moeder en broer van het slachtoffer, behandeld. De rechtbank heeft de vordering van de broer afgewezen, terwijl de vorderingen van de ouders voor een deel zijn toegewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte met opzet en met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat de ernst van het delict onderstreept. De rechtbank heeft de impact van de daad op de nabestaanden en de samenleving in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/130724-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [naam eiland] (Nederlandse Antillen),
gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de benadeelde partijen: [A] , [B] en [C] , bijgestaan door mr. S. Striekwold, advocaat te Doetinchem en [D] , bijgestaan door mr. T. Farber, advocaat te Den Haag.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 26 mei 2019 in Almere [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door meermalen met kracht met zijn voet te schoppen en met een (honkbal)knuppel te slaan tegen het hoofd van [slachtoffer] ;
subsidiair
op 26 mei 2019 in Almere opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade ernstig letsel aan het hoofd van [slachtoffer] heeft toegebracht door meermalen met kracht met zijn voet te schoppen en met een (honkbal)knuppel te slaan tegen het hoofd van [slachtoffer] , hetgeen de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, namelijk dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] (hierna te noemen: slachtoffer) van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een knuppel op het hoofd te slaan. De officier van justitie is van mening dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat voor een bewezenverklaring van de voorbedachten rade, gelet op de voorafgaande en herhaalde uitlatingen van verdachte met betrekking tot zijn voornemen om het slachtoffer te doden, de verschillende momenten waarop verdachte zich heeft kunnen beraden op zijn voorgenomen besluit en de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte dat volledig was gericht op het doden van het slachtoffer.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde ‘met kracht schoppen’ niet wettig en overtuigend te bewijzen, nu alleen getuige [getuige 1] hierover heeft verklaard en verdachte dit heeft ontkend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft het slachtoffer niet met voorbedachten rade van het leven beroofd, gelet op de aanwezige contra-indicaties. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij met het slachtoffer in gesprek wilde gaan. Hij wilde ‘woord halen’ en de boel sussen. In het gesprek met het slachtoffer is verdachte
getriggerd. Dit heeft geleid tot het handelen van verdachte. Aan de WhatsApp gesprekken in het dossier kan niet de conclusie worden verbonden dat sprake was van een voornemen om het slachtoffer te doden nu deze berichten op meerdere manieren te interpreteren zijn. Dit geldt ook voor de verklaringen van de vriendin van verdachte, [E] . Deze verklaringen moeten met voorzichtigheid worden betracht nu zij deze verklaringen bij de rechter-commissaris later heeft genuanceerd. Daarnaast kan het niet zo zijn dat als iemand in boosheid iets roept en er vervolgens iets plaatsvindt er dus sprake is van voorbedachten rade.
Verdachte heeft weliswaar een knuppel meegenomen naar de plaats delict, maar dit moet worden bezien in de juiste context, te weten ‘gewapende vrede’. Verdachte is in het verleden zelf slachtoffer geworden van een ernstig geweldsdelict, wat voor hem zeer traumatisch was. Daarnaast had het slachtoffer zich de dag voor het ten laste gelegde feit bedreigend en beledigend uitgelaten tegenover verdachte. Ook de omstandigheid dat verdachte achter het slachtoffer is aangereden betekent niet dat verdachte het slachtoffer van het leven wilde beroven. Dit kan immers ook betekenen dat verdachte het op dat moment met het slachtoffer wilde uitpraten. Van groot belang is dat het moment waarop verdachte verklaart dat hij in gesprek is gegaan met het slachtoffer niet is vastgelegd op de camerabeelden, terwijl dit het essentiële moment is voor de beantwoording van de vraag of verdachte in dit gesprek ‘getriggerd’ is door slachtoffer waarna het incident heeft plaatsgevonden. Uit de getuigenverklaringen die zich toespitsen op dit moment blijkt onder meer dat getuige [getuige 2] op een aantal punten overeenkomstig de verklaring van verdachte verklaart, namelijk dat er door het slachtoffer nog iets is gezegd tegen verdachte en dat het daarna heel snel ging. Er was op dat moment sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het is niet vast te stellen wanneer verdachte heeft besloten het slachtoffer te doden, zodat ervan uit moet worden gegaan dat hiervan pas sprake was bij de ontmoeting tussen slachtoffer en verdachte op de scooter. Indien de rechtbank van oordeel is dat eerder sprake was van besluitvorming dan is alsnog sprake van een korte tijdspanne. Tot slot is de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het delict, namelijk herhaaldelijk slaan in emotie zonder te stoppen, een contra-indicatie voor voorbedachten rade. Er is geen sprake van verhulling van het feit of een planmatige aanpak hetgeen beter zou aansluiten bij voorbedachten rade.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting op 30 september 2020 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woon op de [straatnaam] nummer [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] bij mijn vriendin [E] . Mijn bijnaam is [bijnaam van verdachte] . Ik heb al jaren ruzie met mijn buurman, [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Wij hadden op 25 mei 2019 ook ruzie. Na deze ruzie heb ik een honkbalknuppel uit de schuur gepakt en in mijn woning gelegd. Ik zag het slachtoffer in de ochtend van 26 mei 2019 op zijn scooter vertrekken. Ik heb mijn honkbalknuppel gepakt en ben met mijn scooter achter het slachtoffer aangereden. Ik droeg een helm. Ik heb hem meerdere malen geslagen met een aluminium honkbalknuppel.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris op 31 mei 2019 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2019 ging [voornaam van slachtoffer] er opeens vandoor. Ik heb snel een broek, trui en een jas aangedaan. Ik sprong op mijn scooter.
Plaats delict
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 26 mei 2019 te 10:39 uur kwam ik, verbalisant, ter plaatse in Almere waar vier ambulancebroeders een persoon aan het reanimeren waren die op de grond lag. Ik zag dat er veel bloed uit het hoofd kwam van deze persoon. [2]
Onderzoek naar overlijden
Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, rapport van het Nederland Forensisch Instituut d.d. 6 juni 2019, zakelijk weergegeven:
Bij het slachtoffer was sprake van uitgebreid schedel- en hersenletsel ten gevolge van hevige, bij leven opgetreden stomp-botsende geweldsinwerking op het hoofd. Dit heeft geleid tot een slechte en comateuze en uitzichtloze situatie, met stopzetten van de medische behandeling en het uiteindelijke overlijden tot gevolg. De dood is op [datum] 2019 ingetreden.
Wat aan het overlijden van het slachtoffer vooraf ging
Ruzie tussen verdachte en het slachtoffer op 25 mei 2019
Verbalisanten [verbalisant 2] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Wij kregen op 25 mei 2019 de opdracht te gaan naar de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] alwaar een burenruzie aan het escaleren zou zijn. Ik zag dat op de parkeerplaats voor de woningen aan de [straatnaam] drie mannen stonden. Na controle van zijn identiteitsbewijs bleek het te gaan om het slachtoffer. Ik hoorde het slachtoffer tegen collega [verbalisant 5] zeggen dat de ruzie begonnen was naar aanleiding van een aantal houten planken die het slachtoffer vanaf zijn balkon naar beneden had gegooid om deze daarna weg te brengen. Dit zou volgens
het slachtoffer geleid hebben tot een woordenwisseling met verdachte. Op 25 mei 2019, omstreeks 13.40 uur, ben ik samen met collega [verbalisant 5] aan de deur geweest bij verdachte om zijn kant van het verhaal aan te horen. Ik zag op de bank een honkbalknuppel liggen. Ik zag en hoorde dat verdachte op zijn mobiele telefoon een filmpje liet zien. Ik zag en hoorde op dat filmpje dat het slachtoffer een woordenwisseling had met verdachte. Ik hoorde dat beide mannen elkaar uitdaagden. [3]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Verdachte werd aangehouden. Hierbij werd zijn telefoon in beslag genomen. Deze data is bekeken, hieruit is het volgende bevonden:
WhatsApp gesprek 25 mei 2019
Te zien is dat de verdachte op 25 mei 2019 contact heeft met een persoon die in de telefoon benoemd staat als [E] . Het gesprek betreft het volgende:
5/25/19, 13:05 - [bijnaam van verdachte...] : Bell de polotie
5/25/19, 13:05 - [bijnaam van verdachte...] : Hij bedrijg me
5/25/19, 13:05 - [bijnaam van verdachte...] : Terwijl ik zegje maak lawaai exspress
5/25/19, 13:06 - [bijnaam van verdachte...] : En hij bedrijg me day hij jongens heb gesproken dat ze me over een past dagen mij kommen op zoeken
5/25/19, 13:06 - [bijnaam van verdachte...] : Ik heb het op film
5/25/19, 13:06 - [bijnaam van verdachte...] : Al's he nu niks heb ga ik weg
5/25/19, 13:06 - [bijnaam van verdachte...] : Om hem af temajen
5/25/19, 13:06 - [bijnaam van verdachte...] : Ik ben moe van dit
5/25/19, 13:07 - [bijnaam van verdachte...] : Zeg hem gooi het hout niet achter. [4]
De ochtend van 26 mei 2019
Tapgesprekken [E]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer]
Naam: [E]
Datum: 26-05-2019 17:41:10
: Want ik had dus de politie laten komen, dat vroeg die. Dus toen kwamen ze hier gisteren, heb hij die politieagent gesproken, maar hij is zo boos wakker geworden. "Ik ga m dood slaan, ik ga m dood slaan!". Dus elke keer als hij die buurjongen ziet dan eh ...
Beller: [telefoonnummer]
Naam: [E]
Datum: 26-05-2019 17:39:13
: Ja, dus ik denk dat dat het is. Dat 'ie [voornaam van slachtoffer] kapot heb geslagen. Ja, hij zei al dat 'ie 'm dood ging maken. Wan hij zat hem gisteren de hele tijd, ging ie hout van het balkon naar beneden pleuren de hele tijd. [5]
Camerabeelden
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Camerabeelden [onderneming 1]
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden bekeken en uitgewerkt. Hierbij heb ik het volgende
waargenomen:
Foto 1: ik zie dat het slachtoffer om 10:30:12 uur [6] in beeld komt rijden.
Foto 2: ik zie dat de verdachte om 10:30:28 uur in beeld rijdt, dezelfde route als het slachtoffer een aantal seconden daarvoor.
Foto 3: ik zie dat verdachte terug komt rijden achter het witte voertuig langs.
Foto 4: ik zie dat de verdachte in de richting van de bocht waar de [onderneming 2] zit gevestigd rijdt.
Foto 5: ik zie dat de verdachte om 10:31:04 uur een aantal seconden stil staat in de bocht.
Foto 6: ik zie dat verdachte om 10:31:29 uur een klein stukje terug rijdt, in de richting van het witte voertuig. En daar vervolgens een aantal seconden stil blijft staan.
Foto 7: ik zie dat verdachte om 10:31:36 uur weer weg rijdt in de richting van de [onderneming 3] .
Foto 8: ik zag dat om 10:33:27 uur links een persoon het beeld in kwam rennen. Deze persoon noem ik vanaf nu slachtoffer.
Foto 9: ik zag dat het slachtoffer werd gevolgd door een tweede persoon. Deze persoon noem ik vanaf nu de verdachte.
Foto 10 en 11: ik zag dat het slachtoffer richting het trottoir rende, met achter hem aan de verdachte. Op de bewegende camerabeelden is te zien dat verdachte een voorwerp vast heeft.
Foto 12: ik zag dat de verdachte eenmaal met het voorwerp uithaalde naar het slachtoffer.
Foto 13: ik zag dat het slachtoffer hierdoor ten val kwam.
Foto 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20: ik zag dat het slachtoffer nog op de grond bewoog. Ik zag dat de verdachte nog tweemaal met het voorwerp uithaalde naar het slachtoffer dat op dat moment op de grond lag. Ik zag dat het slachtoffer hierna niet meer bewoog. Vervolgens zag ik dat de verdachte nog twee maal met het voorwerp uithaalde naar het slachtoffer dat op dat moment op de grond lag, en niet meer bewoog. Ik zag dat het slachtoffer op het moment van de aanval, tussen de benen van de verdachte lag en dat de verdachte vanuit die positie met het voorwerp insloeg op het slachtoffer.
Foto 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27: ik zag dat de verdachte zijn positie verplaatste naar de rechterzijde van het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte tweemaal met het voorwerp uithaalde naar het slachtoffer, dat op dat moment nog steeds op de grond lag en niet bewoog.
Foto 28, 29, 30, 31 en 32: ik zag dat verdachte er vandoor rende in de richting van de [onderneming 3] . [7]
Getuigenverklaringen
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag twee scooterrijders. Ik zag dat die jongen echt op hem inreed. Een man met een helm. Nou toen ging het eigenlijk vet snel. Toen vielen ze allebei van hun scooter af. [8] Die jongen met die pet rende meteen weg. Die andere jongen pakte toen een honkbalknuppel en rende achter hem aan. [9]
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie het volgende verklaard:
“V: Als je dat zou moeten beschrijven aan mij. Ging dat hard het slaan?
A: Ja dat ging wel redelijk hard.
(…)
A: Er komt toch redelijk wat bloed uit. En ik hoorde het binnen. Ik stond hier binnen in de winkel en ik hoorde wel die klappen.
(…)
Ik hoorde zeg maar dat metaal van die knuppel op iets hards terecht komen. Niet de straat.
V: Kon je aan houding van diegene die honkbalknuppel in zijn handen had ook zien hoe hij de knuppel vast had?
A: ja het was wel met twee handen echt.
(…)
A: Er werd wel echt kracht achter gezet en het was ook wel met zekerheid dat er geslagen was. Het was geen lichte slag.” [10]
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat een man achterna werd gezeten door een andere man. Ik zag dat de achterste een knuppel in zijn handen had. Ik zag dat hij met die knuppel vol op het hoofd sloeg. Ik zag dat de man vervolgens ineenstortte en op de grond viel. Ik zag dat de man op de grond lag en dat de andere man naast hem stond. Ik zag dat die man de honkbalknuppel in zijn handen had en dat hij nog 2 à 3 keer vol op het hoofd van het slachtoffer sloeg met de honkbalknuppel. [11]
Onderzoek aan telefoon van verdachte
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen het volgende verklaard:
Verdachte werd aangehouden. Hierbij werd zijn telefoon in beslag genomen. Deze data is bekeken, hieruit is het volgende bevonden:
WhatsApp gesprek 26 mei 2019
5/26/19, 10:54: [bijnaam van verdachte...] : Klaar met met hem. [12]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een honkbalknuppel met kracht op het hoofd te slaan.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast te stellen, feiten en omstandigheden redengevend:
  • Het slachtoffer en verdachte waren buren. Zij hadden al jaren ruzie met elkaar.
  • Op 25 mei 2019 hadden verdachte en het slachtoffer weer ruzie. Verdachte heeft na deze ruzie een honkbalknuppel gepakt en in een WhatsApp gesprek tegen zijn vriendin [E] gezegd dat hij weg gaat “
  • Verdachte heeft de volgende ochtend, 26 mei 2019, tegen zijn vriendin gezegd: Ik ga hem doodslaan, ik ga hem doodslaan.
  • Het slachtoffer is die ochtend vertrokken op zijn scooter.
  • Verdachte heeft zich aangekleed, zijn helm opgezet, zijn honkbalknuppel gepakt en is achter het slachtoffer aan gereden op zijn scooter.
  • Op de camerabeelden van de [onderneming 1] is te zien dat verdachte rond 10:30 uur aan komt rijden, een stukje terugrijdt, een aantal seconden stil staat in een bocht, weer een stukje terugrijdt en weer een aantal seconden stil staat.
  • Verdachte is daarna met zijn scooter op de scooter van het slachtoffer ingereden, waarna slachtoffer en verdachte van hun scooters zijn gevallen. Het slachtoffer is vervolgens weggerend. Verdachte is met een aluminium honkbalknuppel achter het slachtoffer aangerend.
  • Verdachte heeft het slachtoffer hard op het hoofd geslagen met de honkbalknuppel, waarna het slachtoffer op de grond viel. Het slachtoffer bewoog toen nog. Verdachte heeft vervolgens nog meerdere malen hard met de honkbalknuppel geslagen, waarvan meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer, ook nadat het slachtoffer niet meer bewoog.
  • Verdachte heeft op 26 mei 2019 om 10:54 uur naar zijn vriendin geappt: ‘klaar met hem’.
Tegenover al deze aanwijzingen dat verdachte vóór en tijdens de uitvoering van zijn daad, heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven en dus dat hij met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven heeft gebracht, staan de verklaringen van verdachte zelf. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of die verklaring aannemelijk is en oordeelt als volgt.
Verklaring verdachte is onaannemelijk
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar boos was op het slachtoffer, maar dat hij die bewuste ochtend alleen achter het slachtoffer is aangereden omdat hij met het slachtoffer wilde praten. Hij wilde de boel sussen en had de knuppel meegenomen om zijn woorden kracht bij te zetten. Tijdens de confrontatie met het slachtoffer is hij vervolgens ‘getriggerd’.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk onder meer gelet op:
  • wat verdachte aan zijn vriendin heeft prijsgegeven over zijn plan om het slachtoffer van het leven te beroven;
  • de omstandigheid dat verdachte die bewuste ochtend achter het slachtoffer is aangereden, terwijl daar geen enkele noodzaak toe bestond;
  • dat het meenemen van een honkbalknuppel naar het oordeel van de rechtbank niet te verenigen is met het enkel voeren van een sussend gesprek;
  • de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer heeft aangereden met zijn scooter en de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging zich naar het oordeel van de rechtbank niet verenigt met een conflict willen sussen of praten. Van enige serieuze poging om tot een gesprek te komen is ook overigens niet gebleken;
  • de omstandigheid dat het slachtoffer vrijwel direct nadat hij van zijn scooter is gevallen is weggerend, wat tegenstrijdig is met de verklaring van verdachte dat er een gesprek heeft plaatsgevonden;
  • dat verdachte ook nadat hij het slachtoffer tegen de grond heeft geslagen geen gesprek begint maar doorgaat met slaan.
Conclusie
Uit het voorgaande, een en ander in onderling verband bekeken, leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer van het leven te beroven. Verdachte heeft voorafgaand aan zijn handelen op diverse momenten voldoende tijd gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 26 mei 2019 te Almere [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met kracht met een honkbalknuppel te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] ;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
moord

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De eis van de officier van justitie past niet bij de onderhavige zaak, maar bij een koelbloedige moord waar het slachtoffer louter om financieel gewin van het leven wordt beroofd. De raadsman verzoekt de rechtbank bij een bewezenverklaring van moord een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Volgens het gerechtshof Den Haag betreft dit een gevangenisstraf tussen de 10 en 14 jaren. Volgens de raadsman dient daarbij ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het delict veel overeenkomsten toont met een zware mishandeling met de dood ten gevolge.
Verder verzoekt de raadsman de rechtbank om rekening te houden met de pro Justitia rapportage waarin niet gesproken wordt van enig recidivegevaar bij verdachte en de omstandigheid dat het justitieel verleden van verdachte inmiddels behoorlijk verouderd is. Tot slot verzoekt de raadsman bij de oplegging van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte recent zelf slachtoffer is geworden van een ernstig geweldsdelict, waarbij hij in zijn hart is gestoken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent, te weten moord. Hij heeft het slachtoffer op klaarlichte dag, midden op straat voor een winkelpand, op een zeer gewelddadige wijze vermoord. Verdachte heeft het slachtoffer met een aluminium honkbalknuppel achtervolgd en vervolgens meermalen met deze knuppel met volle kracht op zijn hoofd geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer op meedogenloze wijze doodgeknuppeld. Het slachtoffer is ter plaatse gereanimeerd, per ambulance vervoerd naar het ziekenhuis in comateuze en uitzichtloze toestand, waarna de medische behandeling is stopgezet en het slachtoffer is overleden. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is door het handelen van verdachte slechts 39 jaar oud geworden.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade iemand van zijn leven beroven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. De wetgever heeft voor moord dan ook als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf dan wel een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Voor onderhavig feit kan in beginsel dan ook enkel worden volstaan met een langdurige gevangenisstraf, hetgeen de rechtbank ook als uitgangspunt neemt.
Mede op grond van de afgelegde slachtofferverklaringen is gebleken dat verdachte door zijn handelen onnoemelijk veel leed heeft toegebracht aan de moeder, vader, broer, tante, oom en andere naasten van het slachtoffer onder wie ook zijn vriendin [D] , Het slachtoffer was daarnaast vader van drie jonge kinderen die hij achterlaat, te weten een zoontje van 5 jaar, een dochtertje van 2 jaar en een dochtertje dat pas drie weken oud was op het moment dat het slachtoffer overleed.
Ook is een groot aantal personen ongewild ooggetuige geworden van deze vreselijke gewelddadige daad. Door een feit als onderhavige is de rechtsorde ernstig geschokt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen tot kortdurende gevangenisstraffen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Op de terechtzitting van 30 september 2020 is tevens vastgesteld dat verdachte ook al eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict waarbij een andere buurman van verdachte slachtoffer was geworden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de opgestelde pro Justitia rapportage ten behoeve van verdachte van 12 december 2019 naar aanleiding van het bevel tot observatie in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoekers hebben geprobeerd verdachte te motiveren om alsnog mee te werken, maar dit heeft niet mogen baten waardoor het onderzoek zeer beperkt is gebleken. De onderzoekers zijn van mening dat de weigering om mee te werken niet is beïnvloed of is ingeven door psychopathologie of een ernstige verstandelijke beperking. Onderzoekers kunnen door het gebrek aan onderzoek een eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling niet vaststellen en ook niet uitsluiten. Daarnaast hebben de onderzoekers geen inzicht gekregen in het recidivegevaar. Uit het reclasseringsrapport dat is opgesteld ten behoeve van verdachte blijkt dat ook de reclassering het risico op recidive niet (goed) kan inschatten.
Hoewel verdachte ter zitting met open vizier lijkt te hebben geantwoord op een deel van de vragen van de rechtbank heeft hij cruciale vragen niet willen of kunnen beantwoorden.
Verdachte heeft meermalen berouw getoond. Zijn spijtbetuiging komt oprecht over. De rechtbank heeft reden te veronderstellen dat verdachte hulp nodig heeft om zijn leven op orde te krijgen. Echter, de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan onderzoek door het Pieter Baan Centrum en mede daardoor – uiteindelijk ook zichzelf – de kans ontnomen om inzicht te krijgen in zijn geestestoestand tijdens de geweldsuitbarsting en in de wellicht aanwezige onderliggende problematiek. Verdachte heeft door zijn weigering tot medewerking aan persoonsonderzoek ook de weg afgesneden om inzicht te krijgen in mogelijk herhalingsgevaar of welke maatregelen zouden kunnen bijdragen aan het terug brengen daarvan.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

9.9 BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [A] (vader)
[A] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 28.420,53. Dit bedrag bestaat uit € 3.420,53 materiële schade, onderverdeeld in de volgende schadeposten: telefoonkosten (€ 25,00), kosten rouwkleding (€ 150,00), kosten begrafenis/lijkbezorging (€ 2.990,53), kosten bloemstuk (€ 125,00) en kosten afwikkeling nalatenschap (€ 130,00). De gevorderde immateriële schade bedraagt in totaal € 25.000,00 bestaande uit affectieschade (€ 17.500,00) en shockschade (€ 7.500,00) ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 108,58 aan proceskosten, bestaande uit reiskosten.
Benadeelde partij [B] (moeder)
[B] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.150,00. Dit bedrag bestaat uit € 150,00 materiële schade, te weten rouwkleding, en € 25.000,00 immateriële schade, bestaande uit shockschade (€ 7.500,00) en affectieschade (€ 17.500,00) ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [C] (broer)
[C] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.150,00. Dit bedrag bestaat uit € 150,00 materiële schade, te weten rouwkleding en € 25.000 immateriële schade, bestaande uit shockschade (€ 7.500,00) en affectieschade (€ 17.500,00) ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [D]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500,00 immateriële schade, bestaande uit affectieschade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van [A] met betrekking tot de schadeposten telefoonkosten, kosten begrafenis/lijkbezorging, kosten bloemstuk, kosten afwikkeling nalatenschap en de reiskosten voor toewijzing vatbaar. Daarnaast acht de officier van justitie de door de benadeelde partijen [A] , [B] en [C] gevorderde schadepost rouwkleding voor toewijzing vatbaar. Met betrekking tot de gevorderde affectieschade acht de officier van justitie deze toewijsbaar ten aanzien van benadeelde partijen [A] en [B] . De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de eventuele toekenning van affectieschade aan benadeelde partij [C] en benadeelde partij [D] .
Ten aanzien van de gevorderde shockschade door benadeelde partijen [A] , [B] en [C] heeft de officier van justitie overwogen dat er voor toekenning van deze schade in beginsel sprake moet zijn van een erkend ziektebeeld in de psychiatrie. Het verdriet van de benadeelde partijen is evenwel zeer invoelbaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de benadeelde partijen [A] , [B] en [C] voor wat betreft de gevorderde shockschade in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Voor toekenning van deze schade dient sprake te zijn van een psychiatrisch erkend ziektebeeld en de vorderingen zijn op dit punt onvoldoende onderbouwd. De verdediging is daarnaast van mening dat de vordering van de benadeelde partij [C] voor wat betreft de gevorderde affectieschade afgewezen dient te worden nu de wetgever recent en expliciet ervoor heeft gekozen om broers (en zussen) die niet in gezinsverband samenleven geen aanspraak te laten maken op vergoeding van affectieschade. Het is aan de wetgever om daar eventueel verandering in te brengen. Deze grenzen moeten niet in de rechtspraak worden opgerekt. De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de overige gevorderde schade door de benadeelde partijen [A] , [B] en [C] .
De verdediging is tevens van mening dat de benadeelde partij [D] voor wat betreft de gevorderde affectieschade in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu zij niet valt in één van de categorieën personen die volgens de wet aanspraak kan maken op een vergoeding van affectieschade. Het slachtoffer en de benadeelde partij woonden niet officieel samen, waren niet gehuwd, hadden geen geregistreerd partnerschap en hadden geen gezamenlijk kind. Er was enkel sprake van een prille relatie, hetgeen onvoldoende is voor de toepassing van de hardheidsclausule.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Affectieschade is op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek slechts toewijsbaar aan een beperkte kring van personen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub g, van het Burgerlijk Wetboek (hardheidsclausule) kan hierop een uitzondering worden gemaakt en kan in uitzonderlijke gevallen affectieschade worden toegekend aan een persoon die niet tot de in de wet genoemde kring van gerechtigden behoort.
De rechtbank stelt vast de benadeelde partijen [A] en [B] als naasten tot de kring van gerechtigden behoren die aanspraak kunnen maken op affectieschade, zoals bepaald in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, te weten als ouders van de overledene. De rechtbank overweegt dat voor de vergoeding van affectieschade vaste bedragen zijn vastgesteld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 1 van dit besluit kan een vergoeding van € 17.500,00 euro worden toegewezen aan de ouder van een overleden meerderjarig niet thuiswonend kind. De rechtbank stelt vast dat het overleden slachtoffer niet bij de benadeelde partijen inwoonde en dat de hiervoor genoemde categorie dan ook van toepassing is. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen [A] en [B] ten aanzien van de affectieschade toewijzen tot een bedrag van elk € 17.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [C] met betrekking tot de gevorderde affectieschade afwijzen. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden. Voor de rechtbank staat wel vast dat de benadeelde partij een hechte band had met zijn overleden broer en dat hij nog steeds zeer ontdaan is door het verlies. Dit is juridisch gezien echter onvoldoende om te spreken van een dusdanig bijzondere affectieve relatie dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [C] met betrekking tot de gevorderde affectieschade afwijzen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door benadeelde partij [D] gevorderde affectieschade als volgt. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden, gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij niet met het slachtoffer was getrouwd, zij geen geregistreerd partner van elkaar waren en zij tevens geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden. Uit de toelichting op de gevorderde schade en de slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij een affectieve relatie had met het slachtoffer, maar dat dit ook een zeer prille relatie was (van februari 2019 tot en met 26 mei 2019) en dat zij elkaar in het weekend zagen. De rechtbank ziet om deze reden onvoldoende aanleiding om in onderhavig geval over te gaan tot toepassing van de hardheidsclausule.
Shockschade
De rechtbank stelt voorop dat aan de benadeelde partijen [A] , [B] en [C] door de moord op hun zoon/broer onnoemlijk leed is toegebracht. Het is voor de rechtbank tevens invoelbaar dat de aanblik van het slachtoffer in het ziekenhuis in comateuze toestand met zichtbare gevolgen van de geweldsuitbarsting verschrikkelijk voor zijn ouders en broer geweest moet zijn.
Ondanks het voorgaande overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat slechts voor een zeer beperkte kring van personen en onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een vergoeding van geleden shockschade. De grondslag hiervoor is gelegen in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de toepassing van voormelde bepaling - ook in zaken als de onderhavige, waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen - heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van shockschade, de maatstaf of sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, in acht dient te worden genomen. In de regel wordt een vordering tot vergoeding van shockschade afgewezen als deze niet is onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Een dergelijke verklaring is echter geen voorwaarde voor toekenning van shockschade. Waar het om gaat is dat kan worden vastgesteld dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank overweegt dat het vaak om complexe vraagstukken gaat (zoals causaal verband, relativiteit en omvang van de schade) en er om die reden strenge eisen gelden voor zowel de ontvankelijkheid als de toewijzing van shockschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen geen stukken hebben kunnen overleggen waaruit volgt dat zij lijden aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het vormt een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partijen de gelegenheid te geven alsnog bewijsstukken over te leggen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde shockschade in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Schadeposten begrafenis/lijkbezorging, telefoonkosten en kosten bloemstuk
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten ‘lijkbezorging’, ‘telefoonkosten’ en ‘kosten bloemstuk’, gevorderd door benadeelde partij [A] komen voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019
Reiskosten
Benadeelde partijen [A] en [B] zijn op de terechtzittingen van 30 augustus 2019, 8 november 2019, 17 januari 2019, 17 juni 2019 en 30 september 2019 verschenen. De rechtbank zal de gevorderde reiskosten door benadeelde partij [A] gemaakt ten behoeve van het bijwonen van deze zittingen en de reiskosten gemaakt ten behoeve van het slachtoffergesprek met de officier van justitie, toewijzen als materieel geleden schade. Dit betreft een bedrag van € 108,58.
Schadepost rouwkleding
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen [A] , [B] en [C] met betrekking tot deze schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partijen de vordering met betrekking tot deze schade kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank stelt vast de schade niet is betwist en in beginsel voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat de schade onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank kan op basis van de gegeven onderbouwing ook geen aannemelijke schatting maken van de geleden schade.
Schadepost afwikkeling nalatenschap
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot deze schade, gevorderd door [A] , afwijzen nu deze schade niet aannemelijk is geworden.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [A] (vader), gelet op vorenstaande, tot het bedrag van € 20.749,11 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling.
De door [A] gevorderde schade voor een bedrag van € 130,00 zal worden afgewezen en de benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [A] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 20.749,11, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling . Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 138 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [A] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal de vordering van [B] (moeder), gelet op vorenstaande, tot het bedrag van € 17.500,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [B] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 122 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [B] - in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal de vordering van [C] , gelet op vorenstaande, tot het bedrag van € 17.500,00 afwijzen. De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard en de rechtbank zal bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij deels niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
De rechtbank zal de vordering van [D] , gelet op vorenstaande, afwijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
[A]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 20.749,11, bestaande uit € 17.500,00 immateriële schade en € 3.249,11 materiele schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [A] voor wat betreft de gevorderde schade tot een bedrag van € 7.650,00, bestaande uit € 7.500,00 immateriële schade en € 150,00 materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [A] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 20.749,11 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 138 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

[B]

  • wijst de vordering van [B] toe tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [B] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [B] voor wat betreft de meer gevorderde schade tot een bedrag van € 7.650,00, bestaande uit € 7.500,00 immateriële schade en € 150,00 materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat € 17.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum] 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

[C]

  • wijst de vordering van [C] tot het bedrag van € 17.500,00 af, bestaande uit immateriële schade;
  • verklaart [C] voor wat betreft het meer gevorderde, bestaande uit € 7.500,00 immateriële schade en € 150,00 materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;

[D]

  • wijst de vordering van [D] tot het bedrag van € 17.500,00 af, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Jole-Harmsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2020.
Mr. P.K. Oosterling-van der Maarel en mr. H.J. Bos zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen (met kracht) met zijn, verdachtes, voet te schoppen en/of met een (honkbal)knuppel, althans een hard/zwaar voorwerp, te slaan/stompen tegen/op het hoofd en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig letsel aan/in het hoofd van die [slachtoffer] heeft toegebracht, door meermalen (met kracht) met zijn, verdachtes, voet te schoppen en/of met een (honkbal)knuppel, althans een hard/zwaar voorwerp, te slaan/stompen tegen/op het hoofd en/of in het gezicht, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal einddossier zaak [.] , proces-verbaalnummer 110, documentcode MD2R019057-309 . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 104.
3.Pagina 97 tot en met 98.
4.Pagina 452.
5.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 28 september 2020, proces-verbaalnummer 114, documentcode MD2R091057-316, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland.
6.Pagina 320.
7.Pagina 253 tot en met 269.
8.Pagina 391.
9.Pagina 392.
10.Pagina 199.
11.Pagina 148.
12.Pagina 453.