Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiseres sub 1] ,
[eiser sub 2],
[eiseres sub 3],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4] ,
[gedaagde sub 5] .
1.De procedure
- de dagvaarding met producties (25)
- de vordering in reconventie
- de producties 1 tot en met 15 van [gedaagde sub 1] c.s.
- de akte vermeerdering van eis van [eiseres sub 1] c.s.
- de producties 26 tot en met 29 van [eiseres sub 1] c.s.
- de producties 16 tot en met 19 van [gedaagde sub 1] c.s.
- de mondelinge behandeling op 25 september 2020
- de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
2.De feiten
3.Het geschil en de beoordeling
Partijen hebben beiden verklaringen van getuigen overgelegd over de wijze waarop de erfdienstbaarheid werd gebruikt. Uit deze verklaringen volgt geen eenduidig beeld over (de intensiteit van) de gestelde bedrijfsactiviteiten en, in verband daarmee, het gebruik van de weg. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de luchtfoto’s van het terrein (productie 15 van [gedaagde sub 1] c.s.) en de verklaringen van partijen op de zitting af dat op de percelen aan de achterzijde van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. gedurende langere tijd sprake is (geweest) van bedrijfsmatige activiteiten. Zo is er een caravanstalling geweest op het perceel waarover de weg loopt. Verder blijken de op luchtfoto’s zichtbare draaisporen van voertuigen naast de weg afkomstig te zijn van de draai- en keerbewegingen van bedrijfs-/vrachtauto’s. Volgens [eiseres sub 1] c.s. waren dit sporen van vrachtauto’s van de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] c.s., die een koeltransportbedrijf hadden, en van de heer [A] , die woonachtig is aan het pad dat aansluiting geeft op [straatnaam 2] en die een installatiebedrijf heeft. Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende weersproken gesteld dat zijn loods bij zijn rechtsvoorgangers in gebruik is geweest als opslag van werkmaterieel, steigers, boten en tandemassers/aanhangwagens. Het ligt voor de hand dat deze zaken via de weg de loods hebben bereikt of over de weg naar de loods zijn vervoerd, en dat de rechtsvoorganger van [eiseres sub 1] c.s. daarbij dezelfde draaibewegingen heeft moeten maken op de weg als [eiseres sub 1] c.s. nu wil kunnen maken. Naar tussen partijen niet ter discussie staat, heeft ook de vuilnisophaaldienst gebruik gemaakt van de weg. Voor zover dit al bij de beoordeling zal worden betrokken, gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit dat de weg – in elk geval in enige mate – is gebruikt door (zwaarder) gemotoriseerd verkeer ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, zoals [eiseres sub 1] c.s. thans ook doet. Op voorhand kan onvoldoende worden vastgesteld dat de bodemrechter zal oordelen dat de omvang van de bedrijfsactiviteiten van [eiseres sub 1] c.s. een ongeoorloofde verzwaring van de erfdienstbaarheid inhouden. Daarover zal in de bodemprocedure geoordeeld moeten worden, eventueel na nadere bewijslevering. Ook om die reden kan niet in dit kort geding worden vastgesteld dat het huidige gebruik in strijd is met het recht van erfdienstbaarheid.