Overwegingen
1. Eiser heeft op 10 augustus 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 december 2018 over de vaststelling en terugvordering van zijn zorgtoeslag over het jaar 2016. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 10 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding volgens verweerder niet verschoonbaar is.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de wet heeft eiser zes weken de tijd om bezwaar te maken, gerekend vanaf de dag na die van de dagtekening van het besluit.Dit betekent dat eiser tot 12 februari 2019 bezwaar kon maken. Eiser heeft op 10 augustus 2019 bezwaar gemaakt. Dat is dus te laat. Eiser geeft als reden voor het te laat indienen van zijn bezwaarschrift, dat hem per brief van 18 februari 2019 zou zijn medegedeeld dat de terugvordering van € 402,- zou worden verrekend met een toeslag die hij nog zou ontvangen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat het te laat ingediende bezwaarschrift alsnog behandeld kan worden. Er is dus geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
4. Eiser voert aan dat de definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2017 niet klopt. Verweerder is bij de voorschotverlening van een onjuist geschat toetsingsinkomen uitgegaan. Volgens eiser moet verweerder het inkomen hanteren dat hij heeft doorgegeven aan het kantoor Buitenland van de Belastingdienst.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de definitieve berekening over 2017 terecht op € 0,- is vastgesteld en dat terecht € 681,- is teruggevorderd. Volgens verweerder kon hij bij de voorschotverlening geen rekening houden met het inkomen dat eiser had doorgegeven aan het kantoor Buitenland, omdat verweerder niet van dat inkomen op de hoogte was. Het kantoor Buitenland van de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen zijn twee verschillende bestuursorganen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zorgtoeslag voor eiser over 2017 terecht op € 0,- heeft vastgesteld en in redelijkheid € 681,- heeft teruggevorderd. Verweerder heeft terecht aan de hand van het door eiser geschatte toetsingsinkomen van
€ 23.170,- het voorschot zorgtoeslag voor 2017 berekend. Het inkomen dat eiser aan het kantoor Buitenland van de Belastingdienst, heeft doorgegeven, heeft verweerder bij de voorschotverlening buiten beschouwing kunnen laten. Daarmee heeft eiser zijn inkomen namelijk niet doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Verder heeft eiser ook geen inkomenswijzigingen doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur van de belastingdienst het verzamelinkomen 2017 van eiser heeft vastgesteld op € 26.121,-. Voor de definitieve berekening over 2017 is verweerder terecht uitgegaan van dit toetsingsinkomen.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder de woonlandfactor al bij de voorschotverlening voor 2017 had moeten toepassen. In 2006 was verweerder namelijk al op de hoogte van zijn woonadres in Duitsland.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij pas op 6 april 2018 een melding van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) heeft ontvangen dat eiser met ingang van 3 april 2011 zorgverzekerd was volgens artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Dat eiser al sinds 1 december 2005 in Duitsland woont volgens de Basisregistratie Personen, is voor verweerder geen reden om eerder de woonlandfactor toe te passen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht pas bij de definitieve berekening van zorgtoeslag over 2017 rekening heeft gehouden met de woonlandfactor. Vaststaat dat verweerder op 6 april 2018 de melding van het CAK heeft ontvangen dat eiser met ingang van 3 april 2011 zorgverzekerd is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet. Hieruit volgt dat verweerder pas vanaf dat moment voor de berekening van de zorgtoeslag van eiser rekening moet houden met de woonlandfactor. Dat verweerder al eerder op de hoogte was van het feit dat eiser in Duitsland woont, betekent niet dat verweerder ook eerder bij het berekenen van het voorschotbedrag voor 2017 de woonlandfactor had moeten toepassen. Verweerder is voor de toepassing van de woonlandfactor namelijk afhankelijk van de melding van het CAK.
10. Eiser verzoekt om kwijtschelding van de terugvordering van de zorgtoeslag.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om van de terugvordering af te zien. De terugvordering is ontstaan door een hoger vastgesteld toetsingsinkomen en door toepassing van de woonlandfactor. Dit zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot afzien of matiging van de terugvordering.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen om niet af te zien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering te matigen. Verweerder kan dit onder bijzondere omstandigheden doen.In dit geval is er inderdaad geen sprake van een bijzondere omstandigheid, omdat de terugvordering is ontstaan door een verschil tussen het geschatte toetsingsinkomen bij de voorschotverlening en het vastgestelde toetsingsinkomenen toepassing van de woonlandfactor.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond is.
Overige bezwaren van eiser
14. Eiser heeft nog veel andere bezwaren naar voren gebracht. Deze bezwaren worden bij de behandeling van dit beroep buiten beschouwing gelaten, omdat deze beroepsprocedure alleen gaat over de bestreden besluiten die betrekking hebben op de definitieve berekening zorgtoeslag over 2016 en 2017.
Verzoek om vergoeding proceskosten, schadevergoeding en griffierecht
15. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding. Door de incompetentie van verweerder en het niet nakomen van verrekeningen heeft eiser veel kosten gemaakt. Hij verzoekt daarom zijn kosten voor het bezwaar, de griffiekosten en de kosten voor het aangetekend verzenden van stukken te vergoeden.
16. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af. Voor zover het verzoek ziet op een vergoeding van zijn proceskosten, wijst de rechtbank dit verzoek af op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser is ongegrond en daarnaast vallen de kosten niet onder de kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
17. Voor zover eiser zijn verzoek om schadevergoeding baseert op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het verzoek ook afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit van verweerder of een onrechtmatige voorbereidingshandeling.
18. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat terecht tweemaal griffierecht is geheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen twee afzonderlijke bestreden besluiten die zien op verschillende toeslagjaren. De besluiten kunnen daarom niet als samenhangende besluiten worden beschouwd, waar slechts eenmaal griffierecht voor wordt geheven.Dat eiser één beroepschrift heeft ingediend, maakt dit niet anders.