ECLI:NL:RBMNE:2020:4336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
C/16/508355 / KG ZA 20-431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van stukken in kort geding met betrekking tot huurovereenkomst en authenticiteitsonderzoek

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.P. de Vries, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.E.J.M. Tomlow, met als doel de afgifte van een originele huurovereenkomst. Eiseres stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de afgifte van deze huurovereenkomst, die door drie gevolmachtigden is ondertekend, om de authenticiteit ervan te laten onderzoeken. De voorzieningenrechter heeft op 24 juli 2020 verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op de huurovereenkomst, maar gedaagde heeft geweigerd deze af te geven. Eiseres vordert nu dat gedaagde moet gehengen en gedogen dat de huurovereenkomst aan haar advocaat wordt afgegeven voor het onderzoek.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien eiseres reeds een bodemprocedure heeft aangespannen over de huurovereenkomst. De rechter oordeelt dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken, en dat de afgifte van de huurovereenkomst noodzakelijk is voor de beoordeling van de hoofdzaak. Gedaagde heeft geen gewichtige redenen aangevoerd om de afgifte te weigeren. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot afgifte van de huurovereenkomst aan de advocaat van eiseres, onder verbeurte van een dwangsom bij niet-nakoming.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/508355 / KG ZA 20-431
Vonnis in kort geding van 9 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.P. de Vries te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.E.J.M. Tomlow te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met (veertien) producties van eiseres;
  • de door [gedaagde] overgelegde (tien) producties;
  • de door [eiseres] overgelegde producties 15 en 16;
  • de akte wijziging en vermeerdering van eis aan de zijde van [eiseres] , met productie 17;
  • de mondelinge behandeling op 24 september 2020, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van [eiseres] en
[gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het geschil over?

2.1.
Op 16 januari 2017 heeft [eiseres] een algehele notariële volmacht (hierna: de volmacht) verleend aan haar dochter [A (voornaam)] , de heer [B] (hierna: [B] ) en
[gedaagde] . [A (voornaam)] , [B] en [gedaagde] waren uitsluitend gezamenlijk bevoegd om de volmacht uit te oefenen. Krachtens de volmacht was het de gevolmachtigden ook toegestaan om namens [eiseres] te handelen als die handeling mede hun eigen belang betrof. Op
1 februari 2018 heeft [eiseres] de volmacht ingetrokken.
2.2.
[eiseres] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Volgens [gedaagde] is er een huurovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan zij de woning huurt. [gedaagde] zou daarbij met de andere gemachtigden hebben gehandeld namens [eiseres] als verhuurster en voor zichzelf als huurster.
2.3.
Een paar maanden geleden heeft [eiseres] in een kort geding bij de rechtbank Midden-Nederland ontruiming van de woning gevorderd. In dit kort geding stelde [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagde] het gehuurde zonder recht of titel gebruikt. Ter onderbouwing van die stelling bracht [eiseres] een schriftelijke huurovereenkomst van
5 februari 2017 in het geding. [eiseres] stelde dat deze huurovereenkomst weliswaar is gesloten na de door haar verleende volmacht, maar dat de huurovereenkomst onder meer niet rechtsgeldig tot stand is gekomen vanwege het ontbreken van de handtekening van [A (voornaam)] . In een vonnis van 29 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiseres] afgewezen, op de grond dat op voorhand voldoende aannemelijk is dat de huurovereenkomst (namens [eiseres] als verhuurster) door de drie gevolmachtigden is aangegaan.
2.4.
Tijdens bovengenoemd kort geding heeft [gedaagde] een ander exemplaar van de huurovereenkomst overgelegd die door alle gevolmachtigden is getekend (hierna: de huurovereenkomst met drie handtekeningen). [eiseres] stelt in onderhavig kort geding dat zij tot dan toe slechts beschikte over de huurovereenkomst die alleen door [B] en [gedaagde] was getekend en dat zij ernstige twijfels heeft over de authenticiteit van de huurovereenkomst met drie handtekeningen, met name van de handtekening van [A (voornaam)] daarop. Daarom wil zij deze huurovereenkomst op authenticiteit laten onderzoeken door een forensisch onderzoeksbureau waar een handtekeningen- of handschriftdeskundige werkt die geregistreerd is bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen.
2.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft [eiseres] bij beschikking van 24 juli 2020 (hierna: de beschikking) verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder [gedaagde] op de exemplaren van de originele huurovereenkomst die door de drie gevolmachtigden is getekend, met aanstelling van Riscon Arnhem B.V. te Ede (hierna: Riscon) als gerechtelijk bewaarder. Op 24 augustus 2020 is krachtens dat verlof onder [gedaagde] beslag gelegd op het exemplaar van de bedoelde huurovereenkomst. Tussen partijen staat vast dat daar maar één exemplaar van bestaat. [gedaagde] heeft, ondanks verzoek van [eiseres] daartoe, geweigerd om ermee in te stemmen dat Riscon het in beslag genomen exemplaar aan [eiseres] afgeeft.
2.6.
[eiseres] vordert – samengevat – na wijziging en vermeerdering van eis, primair dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afgifte van de bescheiden waarop met verlof van de voorzieningenrechter op 24 augustus 2020 conservatoir bewijsbeslag is gelegd, althans dat [gedaagde] moet gehengen en gedogen dat alle op die dag in beslag genomen bescheiden door Riscon aan (de advocaat van) [eiseres] worden afgegeven, althans dat de voorzieningenrechter een zodanige voorziening treft als hem geraden acht. Subsidiair vordert [eiseres] dat [gedaagde] moet gehengen en gedogen dat Riscon alle op 24 augustus 2020 in bewijsbeslag genomen bescheiden aan een door [eiseres] aan te wijzen forensisch onderzoeksbureau afgeeft voor een authenticiteitsonderzoek en dat [gedaagde] moet gehengen en gedogen dat dit onderzoek wordt afgerond.
2.7.
Zowel primair als subsidiair vordert [eiseres] te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 5.000,- verbeurt als zij niet aan het bovenstaande voldoet, vermeerderd met € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 50.000,-. Ook vordert [eiseres] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, vermeerdert met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van beslaglegging tot de voldoening. Ten slotte vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot de voldoening.
2.8.
[gedaagde] voert verweer.
2.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang

3.1.
[eiseres] vordert een voorlopige voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling van [gedaagde] tot (het gehengen en gedogen van) afgifte van de huurovereenkomst met drie handtekeningen aan (de advocaat van) [eiseres] dan wel aan een door haar aan te wijzen forensisch onderzoeksbureau op grond van artikel 843a Rv. Een dergelijke vordering is in kort geding alleen toewijsbaar als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. [gedaagde] heeft het spoedeisende belang betwist.
3.2.
Als een vordering op grond van artikel 843a Rv in kort geding wordt ingesteld, zoals in onderhavig geval, dan kunnen er geen hoge eisen aan het spoedeisende belang worden gesteld. Aangenomen moet worden dat in beginsel uit de aard van de vordering op grond van artikel 843a Rv voortvloeit dat de eisende partij daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. In deze zaak bestaat geen grond voor een ander oordeel, te meer nu [eiseres] reeds een bodemprocedure over de huur van de woning is gestart, waarin zij zich (afhankelijk van het gewenste onderzoek van het in beslag genomen exemplaar van de huurovereenkomst) mogelijk op de ongeldigheid van die overeenkomst wil beroepen.
De beoordeling in kort geding
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er op 24 augustus 2020 conservatoir bewijsbeslag is gelegd uit kracht van de grosse van de beschikking op het enige exemplaar van de originele huurovereenkomst met drie handtekeningen en dat deze overeenkomst bij Riscon in bewaring is gegeven. Er zijn op die dag weliswaar door de deurwaarder nog andere zaken onder [gedaagde] in beslag genomen, maar dat is gebeurd op basis van een andere (executoriale) titel waarop [eiseres] zich beroept. Die titel (en het beslag op die andere zaken) vormt – naar [eiseres] ook ter zitting heeft bevestigd – geen onderwerp van dit kort geding.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verlof tot het leggen van bewijsbeslag op bepaalde bescheiden de beslaglegger geen verdere rechten geeft dan het in beslag doen nemen en het doen bewaren van die bescheiden. Voor het krijgen van inzage, afschrift en uittreksel van bescheiden waarop bewijsbeslag is gelegd moet een vordering ex artikel 843a Rv worden ingesteld.
3.5.
In onderhavig kort geding vordert [eiseres] geen inzage, afschrift of uittreksel van de huurovereenkomst met drie handtekeningen, maar (het gehengen en gedogen van) afgifte ervan. Deze vordering van [eiseres] is begrijpelijk, omdat het door haar gewenste authenticiteitsonderzoek alleen kan worden verricht op de (originele) huurovereenkomst met drie handtekeningen (en niet op een kopie). Dat belang brengt daarom met zich dat als voor het overige aan de vereisten van artikel 843a Rv wordt voldaan, de vordering van [eiseres] kan worden toegewezen.
3.6.
Om de vordering van [eiseres] op basis van artikel 843a Rv te kunnen toewijzen moet aan een aantal cumulatieve voorwaarden zijn voldaan:
  • [eiseres] moet
  • waarbij het moet gaan om
  • aangaande
Ook als aan deze voorwaarden is voldaan, kan (het gehengen en gedogen van) afgifte worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. [eiseres] zal moeten stellen dat aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan.
Er is sprake van een rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [gedaagde]
3.7.
Degene die een vordering op basis van artikel 843a Rv instelt, moet partij zijn in de rechtsbetrekking waarop het bescheid betrekking heeft. Dat is hier het geval: er is sprake van een rechtsbetrekking tussen [eiseres] en [gedaagde] , namelijk de tussen hen gesloten huurovereenkomst en de rechtsstrijd die tussen hen is ontstaan omtrent de (on)geldigheid van die overeenkomst.
Het gaat om bepaalde bescheiden, namelijk de huurovereenkomst met drie handtekeningen
3.8.
Het gaat hier om afgifte van (het enige exemplaar van) de originele huurovereenkomst met drie handtekeningen. Hiermee is voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om bepaalde bescheiden.
[eiseres] heeft een rechtmatig belang bij afgifte
3.9.
Voor toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv is vereist dat sprake is van een rechtmatig belang bij de gevorderde stukken. Dit betekent dat het moet gaan om stukken waarbij [eiseres] een direct en concreet belang heeft, bijvoorbeeld stukken die relevant zijn voor het gerezen geschil. Deze stukken hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn, maar moeten wel relevant voor de rechtspositie van [eiseres] zijn. [eiseres] moet dit belang aan de hand van concrete feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk maken. De voorzieningenrechter vindt dat [eiseres] daarin is geslaagd.
3.10.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt [eiseres] dat zij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de huurovereenkomst met drie handtekeningen om haar vordering in de hoofdzaak tegen [gedaagde] te onderbouwen. In deze hoofdzaak vordert [eiseres] primair een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst reeds door opzegging is geëindigd en subsidiair ontbinding van deze huurovereenkomst. Tevens vordert [eiseres] in deze procedure ontruiming van de woning. Uit de op 14 september 2020 uitgebrachte dagvaarding blijkt dat [eiseres] er in de hoofdzaak vooralsnog vanuit gaat dat [A (voornaam)] de huurovereenkomst (voordat [eiseres] de volmacht had ingetrokken) heeft getekend omdat zij nog niet heeft kunnen bewijzen dat de handtekening van [A (voornaam)] niet authentiek is. Volgens [eiseres] is het onderzoek naar de authenticiteit van de huurovereenkomst met drie handtekeningen van groot belang voor de hoofdzaak, omdat daarmee kan worden vastgesteld of de huurovereenkomst rechtsgeldig is overeengekomen en of partijen een beroep kunnen doen op de bepalingen van deze huurovereenkomst.
3.11.
Volgens [gedaagde] ontbreekt een rechtmatig belang omdat zij en [eiseres] reeds op
12 december 2016 een mondelinge huurovereenkomst hebben gesloten. Volgens [gedaagde] is de (geldigheid van de) schriftelijke huurovereenkomst van 5 februari 2017 pas relevant als in de hoofdzaak wordt vastgesteld dat partijen geen mondelinge huurovereenkomst zijn overeengekomen. Hier gaat een lange periode overheen, en te zijner tijd is het aan de bodemrechter om zich te buigen over de bewijsvoering ten aanzien van de schriftelijke overeenkomst, aldus [gedaagde] . De afgifte ervan is daarom nu prematuur, aldus [gedaagde] .
3.12.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van [gedaagde] niet en overweegt hiertoe als volgt. Alle procespartijen hebben er over het algemeen belang bij om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen beschikken over de bewijsstukken op basis waarvan zij hun processuele positie kunnen bepalen. Vroegtijdige beschikbaarheid van relevante bescheiden voor alle partijen kan bevorderen dat sneller een (rechtvaardige) minnelijke regeling tot stand komt. Het kan ook, al dan niet op initiatief van een van partijen (die belang heeft bij versnelling), leiden tot het versnellen en vereenvoudigen van de procedure. Het is in het algemeen belang wenselijk dat in procedures de voor de beslissingen op de vorderingen relevante bescheiden zo spoedig mogelijk beschikbaar zijn zodat het processuele debat op basis van de juiste informatie op efficiënte wijze kan worden gevoerd en daarop – zo nodig – zo snel mogelijk kan worden beslist.
3.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een rechtmatig (bewijs)belang heeft bij afgifte van de huurovereenkomst met drie handtekeningen zodat daarop desgewenst (in opdracht van [eiseres] ) een authenticiteitsonderzoek kan worden verricht. [eiseres] heeft dit document nodig om haar standpunt in de hoofdzaak te kunnen bepalen, toelichten en onderbouwen. Of het (eventuele) standpunt van [eiseres] omtrent de geldigheid van de overeenkomst in die procedure van belang zal zijn voor de beoordeling van dat geding en in hoeverre dat standpunt naar de huidige verwachting juist zal worden geoordeeld, is onvoldoende relevant om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Het belang van [eiseres] wordt bovendien mede bepaald door het feit dat het om het enige schriftelijke exemplaar van de in geding zijnde overeenkomst gaat, waarbij [eiseres] zelf partij is. [eiseres] is daarom ten minste evenzeer als [gedaagde] gerechtigd om over dat exemplaar te beschikken.
Geen sprake van gewichtige redenen of een andere manier om goede rechtsbedeling te waarborgen
3.14.
[gedaagde] stelt dat een goede rechtsbedeling ook zonder afgifte van de huurovereenkomst met drie handtekeningen kan worden gewaarborgd door het houden van een (voorlopig) getuigenverhoor. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit argument geen gewichtige reden is om afgifte van de huurovereenkomst te weigeren. De rechtsbedeling is juist gebaat bij afgifte ervan, omdat het gaat om een bewijsstuk in de hoofdzaak. Bovendien valt niet in te zien waarom het houden van een voorlopig getuigenverhoor hier de voorkeur zou verdienen, zeker nu [eiseres] heeft gesteld het deskundigenonderzoek zelf te zullen betalen wanneer daaruit blijkt dat de huurovereenkomst met drie handtekeningen authentiek is. Ook telt hier dat ervan mag worden uitgegaan dat dat onderzoek zal plaatsvinden op een objectieve wijze, niet gestuurd door het standpunt van een van partijen.
3.15.
Ook is niet gebleken van gewichtige redenen van [gedaagde] die zich tegen afgifte verzetten. [eiseres] stelt zich hierbij terecht op het standpunt dat [gedaagde] als voormalig gevolmachtigde verplicht is om duidelijkheid te geven over de totstandkoming van de huurovereenkomst. Ook bevat het document geen vertrouwelijke informatie: de inhoud is reeds bij [eiseres] en [gedaagde] bekend. Verder geeft [eiseres] aan dat het authenticiteitsonderzoek binnen enkele weken zal zijn afgerond.
[gedaagde] moet gehengen en gedogen dat de huurovereenkomst met drie handtekeningen aan de advocaat van [eiseres] wordt afgegeven ten behoeve van authenticiteitsonderzoek
3.16.
De conclusie is dat de primaire vordering van [eiseres] zal worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat Riscon de op
24 augustus 2020 in beslag genomen (originele) huurovereenkomst met drie handtekeningen aan de advocaat van [eiseres] zal afgeven. Niet valt in te zien (en ook is niet door [gedaagde] aangevoerd) dat volstaan zou moeten worden met afgifte aan de deskundige die [eiseres] in wil schakelen.
3.17.
Het is aan partijen om, na uitvoering van het door [eiseres] gewenste onderzoek door een handtekeningen- of handschriftdeskundige (die geregistreerd is bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen), in onderling overleg te bepalen wie vanaf dat moment de beschikking heeft over het in geding zijnde exemplaar.
De dwangsom
3.18.
De gevorderde dwangsom is toewijsbaar op de wijze als hieronder wordt bepaald.
Proceskosten, nakosten en beslagkosten
3.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij in het ongelijk is gesteld. Aan de kant van [eiseres] begroot de voorzieningenrechter die kosten op € 100,89 (dagvaarding) en € 633,00 (salaris advocaat). Samen is dat € 733,89. Bij deze berekening is het door [eiseres] betaalde griffierecht voor het kort geding (€ 304,00) niet meegenomen omdat het griffierecht dat [eiseres] heeft betaald voor het beslagrekest (€ 304,00) op het griffierecht in de hoofdzaak in mindering moet worden gebracht.
3.20.
[eiseres] heeft veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 304,00 (griffierecht), € 543,00 voor salaris advocaat
(1 conservatoir beslag met rekest x € 543,00) en € 3.910,14 (kosten van de gerechtelijke bewaarder en explootkosten). Samen is dat € 4.757,14.
3.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] te gehengen en te gedogen dat Riscon de op 24 augustus 2020 in beslag genomen (originele) huurovereenkomst met drie handtekeningen aan de advocaat van [eiseres] afgeeft,
4.2.
bepaalt dat [gedaagde] , indien zij in strijd handelt met deze veroordeling, een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.757,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 733,89, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met in gang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: LL5240