ECLI:NL:RBMNE:2020:4334

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na diagnose misbruik lachgas op basis van onderzoek geschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser, die werd gebaseerd op een diagnose van misbruik van lachgas. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. van 't Hoff, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een onderzoek naar de geschiktheid van eiser om een motorrijtuig te besturen, na een melding van de politie dat hij lachgas inhaleerde terwijl hij in een geparkeerde auto zat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de diagnose van psychiater [A] op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en voldoende gemotiveerd is. Eiser had een contra-expertise ingediend van psychiater [B], die tot een andere conclusie kwam, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de diagnose van [A]. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat het rapport van [A] onzorgvuldig was en feitelijke onjuistheden bevatte, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de diagnose van [A] voldoende inzichtelijk en concludent was, en dat de bevindingen van [B] niet voldoende onderbouwd waren om de diagnose van [A] te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs standhield. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eisers rijbewijs ongeldig te verklaren op basis van de uitslag van het hem opgelegde onderzoek naar de geschiktheid.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 14 juli 2020.
Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 31 mei 2019 heeft de politie aan verweerder mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van een motorrijtuig, omdat ze hem in de bestuurdersstoel van een geparkeerde auto met draaiende motor en ingeschakelde verlichting hadden aangetroffen terwijl hij uit een ballon lachgas inhaleerde. Verweerder heeft naar aanleiding van dit vermoeden van ongeschiktheid besloten dat eiser een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen moest ondergaan. Eiser heeft aan dit onderzoek meegewerkt. Psychiater [A] ( [A] ) concludeert in zijn verslag van bevindingen van 17 oktober 2019 dat bij eiser sprake is van misbruik van lachgas in ruime zin, waarbij niet aannemelijk is dat hij met het gebruik van lachgas is gestopt.
2. Verweerder heeft op grond van deze diagnose besloten dat eiser ongeschikt is om te rijden totdat hij is gestopt met het misbruik van lachgas en dit een jaar heeft volgehouden, zodat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Eiser is tegen dit besluit in bezwaar gegaan, waarbij hij een contra-expertise heeft ingediend van psychiater [B] ( [B] ) van 21 november 2019. Deze concludeert op basis van een eigen psychiatrisch onderzoek dat bij eiser geen sprake is van misbruik van lachgas. [B] heeft verder een reactie gegeven op de diagnose en de daarvoor gegeven onderbouwing van psychiater [A] .
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het door [A] uitgevoerde onderzoek en de door hem gestelde diagnose. In bezwaar heeft verweerder [A] om een reactie gevraagd op de contra-expertise van [B] . Verweerder concludeert dat [A] in zijn reactie [1] ook in het licht van de bezwaren tegen de diagnose en de onderliggende bevindingen uitdrukkelijk gemotiveerd bij deze bevindingen blijft. De omstandigheid dat psychiater [B] een andere mening is toegedaan dan [A] maakt volgens verweerder niet dat het onderzoek en de diagnose van [A] onjuist is. Verweerder wijst daarbij op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Verweerder baseert het bestreden besluit op het onderzoek en de nadere reactie van [A] .
4. Eiser heeft aangevoerd dat de door [A] gestelde diagnose niet houdbaar en begrijpelijk is en onvoldoende is gemotiveerd. Het rapport vermeldt onvoldoende de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop de diagnose berust. Bovendien is niet inzichtelijk en consistent uiteengezet op welke gronden de getrokken conclusies steunen en kunnen de genoemde gronden de getrokken conclusies niet dragen. Er is sprake van een onzorgvuldig onderzoek, het rapport is opgemaakt als standaard drugsrapport en er staan feitelijke onjuistheden in. Verder neemt [A] stellingen in die vanuit wetenschappelijk perspectief onhoudbaar zijn, zoals [B] in zijn contra-expertise heeft uiteengezet. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toetsingskader
5. Het rapport van [A] is aan te merken als een deskundigenadvies. Dit betekent dat verweerder daar in beginsel van mag uitgaan. Eiser heeft een eigen deskundigenadvies overgelegd. De rechtbank zal beoordelen of, met wat door eiser onder verwijzing naar het verslag van [B] is aangevoerd, verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat het deskundigenadvies, naar wijze van totstandkoming, zorgvuldig en, naar inhoud, inzichtelijk en concludent is. [2]
Is het rapport van [A] onzorgvuldig tot stand gekomen?
6.
Eiser stelt dat het rapport van [A] is opgemaakt als ‘gewoon’ drugsrapport over misbruik van in de Opiumwet genoemde middelen, terwijl het hier gaat om misbruik van lachgas, dat een heel andere werking heeft dan die middelen. Volgens eiser is dit te zien aan één op één gekopieerde tekstblokken uit een standaard alcohol- of drugsrapport, waarbij alleen het woord ‘drugs’ is vervangen door het woord ‘lachgas’. Hierdoor staat er nauwelijks specifieke informatie over lachgas in het rapport en zijn er rare zinnen ontstaan als dat “er geen aanwijzing is voor gebruik van andere lachgas” (in plaats van “andere drugs”). Daarbij bevat het rapport feitelijke onjuistheden. Er wordt namelijk vermeld dat eiser na het gebruik van lachgas heeft gereden, terwijl hij heeft aangegeven dat hij niet heeft gereden onder invloed van lachgas. Ook staat in het rapport dat eiser in een uur 15 tot 20 ballonen heeft gebruikt, terwijl hij had aangegeven dat hij in een uur 10 tot 15 ballonen had gebruikt. Dit is onzorgvuldig, aldus eiser.
7. Verweerder vindt het rapport van [A] wel gedegen en zorgvuldig. Volgens verweerder is geen sprake is van “copy-paste” uit een standaard drugsrapport en is er voldoende oog geweest voor het feit dat het hier gebruik van lachgas betreft. Dit blijkt volgens verweerder ook uit de reacties van [A] op de contra-expertise van [B] in bezwaar en het bericht van 3 juli 2020. De zinsnede “gebruik van andere lachgas” heeft verweerder opgevat als een kennelijke verschrijving. Verweerder erkent dat het vermelde aantal ballonnen onjuist is, zoals is aangegeven in het verweerschrift, maar deze foute vermelding op zich heeft verweerder geen aanleiding gegeven om het rapport niet zorgvuldig of betrouwbaar te achten.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het rapport als voldoende zorgvuldig heeft mogen aanmerken. De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat het Verslag van bevindingen eenzelfde opmaak en kader heeft als een onderzoek naar drugsmisbruik, maar hieruit volgt niet zondermeer dat het onderzoek en verslag, met de toelichting van [A] in het bericht van 11 februari 2020, onvoldoende is toegespitst op de concrete situatie van eiser. Ook de andere door eiser genoemde punten geven geen aanleiding voor de conclusie dat het rapport niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De onjuiste vermelding van het aantal ballonnen is door [A] in bezwaar erkend, in zijn reactie van 11 februari 2020. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [A] alleen onder punt 10 van zijn verslag van bevindingen het onjuiste aantal ballonen heeft vermeld, maar onder punt 3 staat wel “10-15 ballonnen in de loop van 1 uur”. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor de conclusie dat [A] zijn conclusie heeft gebaseerd op een gebruik van een onjuist aantal ballonnen. Ten aanzien van de verklaring van eiser dat hij niet heeft gereden na het gebruik van lachgas overweegt de rechtbank dat psychiater [A] dit ook op meerdere plekken in zijn rapport heeft opgenomen. Er wordt door hem dus niet uitgegaan van de situatie dat eiser heeft gereden na het gebruik van lachgas. Wel stelt hij vast dat eiser lachgas heeft gebruikt in het verkeer. De rechtbank acht dit geen vreemde conclusie gezien de bevindingen in de mededeling van het vermoeden van ongeschiktheid van 31 mei 2019. Hieruit valt op te maken dat eiser lachgas inhaleerde terwijl hij op de bestuurdersstoel van zijn auto zat, met de motor van de auto draaiende en de lichten aan. Dat [A] voor zijn conclusie van een onjuiste voorstelling van de feiten is uitgegaan volgt de rechtbank niet. Tot slot overweegt de rechtbank dat de zinsnede “gebruik van andere lachgas” is aan te merken als een verschrijving, die onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat het verslag als zodanig onzorgvuldig is en dat verweerder niet van de inhoud mocht uitgaan.

Is de diagnose van [A] onvoldoende gemotiveerd en niet concludent?

9. Eiser vindt de diagnose van [A] onvoldoende concludent en niet goed gemotiveerd, omdat [A] wetenschappelijke stellingen inneemt die onjuist zijn. Dit volgt uit de contra-expertise van [B] , waarin onomstotelijk is aangetoond dat het opbouwen van tolerantie voor het gebruik van lachgas niet mogelijk is. Ook stelt [A] dat bij eiser sprake is van overmatig gebruik van lachgas, terwijl [B] heeft aangetoond dat eisers gebruik valt binnen de grens van recreatief gebruik. Dit betekent dat de conclusie van [A] niet concludent of onvoldoende gemotiveerd is omdat de opgebouwde tolerantie en het overmatig gebruik voor hem (zwaarwegende) argumenten zijn om tot de diagnose misbruik te komen.
10. De rechtbank is van oordeel dat de bevinding van [A] in hoofdstuk ‘10 Psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing’ dat het door eiser gebruikte aantal ballonnen in een uur duidt op een opgebouwde tolerantie, met de toelichting hierop in zijn reacties van 11 februari 2020 en 3 juli 2020, inzichtelijk en concludent is. In zijn reactie van 3 juli 2020 licht [A] toe dat alle psychoactieve middelen een zekere mate van tolerantie kennen en dat er voldoende signalen zijn dat er een mate van effectverlies van de middelen optreed bij regelmatig gebruik, vanwege receptoren in de cellen die minder gevoelig worden. Ook maakt het RIVM in zijn rapport over lachgas van 2019 melding van farmacologische tolerantie. [A] nuanceert hierbij dat het risico op tolerantie bij lachgas gering tot matig is, maar niet nul, zoals eiser onder verwijzing naar [B] suggereert. Dit uit zich in gedragingen zoals meer of frequenter gebruik (om tot hetzelfde effect te komen als voorheen). Daarbij heeft [A] acht geslagen op de verklaringen van eiser over zijn lachgasgebruik voorafgaand aan de avond (van 31 mei 2019) waarop hij werd staande gehouden en de omstandigheden van het gebruik op die avond en merkt hij op dat een gebruik van meer dan 10 ballonnen per keer valt onder dat van zware gebruikers. [3] De rechtbank merkt op dat [B] op p. 11 van zijn verslag van bevindingen van 21 november 2019 aangeeft dat het RIVM in zijn Beoordeling gezondheidsrisico’s lachgas (N2O) van 2016 aangeeft dat doorsnee recreatief gebruik van lachgas neerkomt op minder dan tien lachgasballonnen per gebeurtenis, maandelijks of minder. Dit komt overeen met het standpunt van [A] . Dat het rapport een onjuiste weergave is van de verklaringen van eiser is onvoldoende onderbouwd, eiser heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het verslag van [A] en de verklaringen die daarin zijn weergegeven. Daarbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat [B] eiser in het kader van het onderzoek niet heeft geconfronteerd met het feit dat zijn verklaring op een aantal punten afwijkt van de verklaringen weergegeven in het verslag van [A] .
Dat de conclusie over tolerantie of over al dan niet recreatief gebruik vanuit wetenschappelijk perspectief onhoudbaar is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Zowel [A] als [B] putten voor hun stellingen uit rapporten van het RIVM, waarbij [A] uit een recenter rapport put dan [B] (die een rapport van 2016 aanhaalt).
Verweerder heeft dan ook mogen uitgaan van eisers verklaringen over zijn normale gebruik van lachgas zoals neergelegd in het verslag en de conclusies die [A] daaruit trekt.
11. Tot slot acht de rechtbank van belang dat uit hoofdstuk 10 blijkt dat [A] naast het punt van een zekere mate van tolerantie andere bevindingen van belang heeft geacht om te komen tot de diagnose lachgasmisbruik in ruime zin, waaronder het gebruik in het verkeer, de verklaringen van eiser over het gebeurde en het gebruik voorafgaand aan de betreffende avond. Hiermee is voldoende inzichtelijk welke bevindingen ten grondslag zijn gelegd aan de diagnose misbruik in ruime zin.
Wat betekent dit voor het besluit?
12. Uit het bovenstaande volgt dat de contra-expertise van [B] niet tot de conclusie leidt dat verweerder niet mocht uitgaan van het verslag van [A] . Het verslag van [A] is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen, concludent en niet is gebleken dat [A] onjuiste wetenschappelijke inzichten aan zijn verslag ten grondslag heeft gelegd. Dit betekent dat er in deze zaak twee verslagen van bevindingen met verschillende opvattingen en conclusies tegenover elkaar staan. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de ABRvS [4] , volgt dat in een dergelijk geval uitgegaan mag worden van het eerste advies. Met andere woorden: dat de diagnose van [B] afwijkt van die van [A] , betekent in dit geval niet dat verweerder niet heeft mogen vasthouden aan de eerste diagnose van [A] .
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bericht van 11 februari 2020.
2.Uitspraak van de ABRvS van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4091.
3.Zoals hij aangeeft in zijn bericht van 11 februari 2020.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:201:1328.