ECLI:NL:RBMNE:2020:4333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1255
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet voldoen aan inburgeringsplicht en verlenging inburgeringstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een boete opgelegd gekregen omdat zij niet tijdig had voldaan aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in eerdere besluiten de boete introk en een nieuwe inburgeringstermijn verleende. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten, waarbij zij aanvoerde dat de nieuwe termijn niet realistisch was en dat zij recht had op vergoeding van proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de intrekking van de boete in bestreden besluit I gerechtvaardigd was vanwege de zwangerschap van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar stellingen en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2002 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een boete opgelegd aan eiseres, omdat zij niet tijdig heeft voldaan aan de inburgeringsplicht. Ook wordt haar inburgeringstermijn verlengd.
Bij besluit van 18 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, de boete ingetrokken en eiseres meegedeeld dat een andere inburgeringstermijn geboden zal worden.
Bij besluit van 19 februari 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder onder intrekking van het besluit van 18 februari 2020 het bezwaar van eiseres om dezelfde reden gegrond verklaard, wederom bepaald dat een nieuwe termijn zal worden vastgesteld en tevens bepaald dat geen proceskosten worden vergoed.
Bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder eiseres een nieuwe inburgeringstermijn verleend.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Uit de stukken van het dossier en het besprokene ter zitting volgt dat eiseres sinds
mei 2015 inburgeringsplichtig is. De termijn voor inburgering voor eiseres liep af op
18 oktober 2018. Omdat eiseres op 18 oktober 2018 niet aan de inburgeringsplicht had voldaan, heeft verweerder haar bij primair besluit van 20 juni 2019 op grond van gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een boete opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingediend.
2. Verweerder heeft bij bestreden besluit I de boete ingetrokken, omdat eiseres tijdens de inburgeringstermijn zwanger is geweest en daardoor recht had op een verlenging van de inburgeringstermijn. Proceskosten heeft verweerder niet toegewezen, omdat het primaire besluit niet is herroepen in verband met onrechtmatigheid. Bij bestreden besluit II heeft verweerder eiseres een nieuwe termijn voor inburgering verleend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in bestreden besluit I aan haar bezwaar tegemoet is gekomen, zodat er wel aanleiding is de gemaakte proceskosten in bezwaar te vergoeden. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de nieuwe termijn in het bestreden besluit II niet realistisch is en eiseres opnieuw klem zet. Verder heeft eiseres onder verwijzing naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
23 oktober 2019 gesteld dat het onevenredig is om haar oneindig aan haar inburgeringsplicht te houden. [1]
4. De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of het beroep van eiseres ook ziet op het bestreden besluit II. Die vraag beantwoord de rechtbank bevestigend onder verwijzing naar artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [2] en een uitspraak van de ABRvS van 14 augustus 2019 [3] , omdat tussen het bestreden besluit I en II een onverbrekelijke samenhang bestaat, zodat zij samen het in heroverweging genomen besluit op bezwaar vormen. In het bestreden besluit II is namelijk de in het bestreden besluit I aangekondigde nieuwe inburgeringstermijn vastgesteld.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar en overweegt daartoe het volgende. De DUO heeft medisch advies aangevraagd bij [naam organisatie] . [naam organisatie] heeft op 3 juni 2019 een advies gegeven over de medische toestand van eiseres. Dat advies is gebaseerd op dossieronderzoek, een verklaring van eiseres van 5 september 2018 en een brief van de huisarts van eiseres van 19 februari 2019. Op grond van die informatie heeft [naam organisatie] in het advies van 3 juni 2019 geconcludeerd dat op basis van de aangeleverde informatie niet gesteld kan worden dat eiseres door een medische situatie in de periode van de inburgeringsplicht gedurende een periode van tenminste drie aaneengesloten maanden buiten staat is geweest om onderwijs te volgen.
5.1
De rapportage van [naam organisatie] betreft een deskundigenadvies dat verweerder aan zijn primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De betrokkene kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan de betrokkene de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen tegenadvies heeft overgelegd of anderszins de inhoud van het advies heeft betwist. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres geen of onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de inhoud van de bevindingen van de arts van [naam organisatie] .
Omdat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van het medisch advies heeft verweerder zich bij het nemen van het primaire besluit op dat advies mogen baseren. Het primaire besluit van verweerder was daarom geen onrechtmatig besluit waardoor eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding van proceskosten van bezwaar. [4] Dat verweerder bij bestreden besluit de boete heeft ingetrokken, is – zoals ter zitting namens hem toegelicht – ingegeven door informatie over de zwangerschap van eiseres, welke pas gedurende de bezwaarprocedure voor verweerder kenbaar werd.
7. Ook de overige gronden van eiseres slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres alleen heeft gesteld dat de nieuwe termijn in het bestreden besluit II niet realistisch is. Eiseres heeft deze grond niet onderbouwd. Als eiseres meent dat ze niet kan voldoen aan de inburgeringsplicht op medische gronden zal ze dat met medische stukken moeten onderbouwen. De stelling van eiseres dat het onevenredig is dat verweerder haar aan haar inburgeringsplicht houdt heeft eiseres ook niet onderbouwd en de jurisprudentie waar eiseres in dit verband naar verwijst acht de rechtbank niet vergelijkbaar.
8. Uit het voorgaande volgt dat de gronden van eiseres niet slagen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb: Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
4.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb: De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.