ECLI:NL:RBMNE:2020:4331

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake afgifte verklaring omtrent gedrag (VOG) na afwijzing door de Minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2020 een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Verzoeker, een leerkracht, had een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) die door de Minister voor Rechtsbescherming was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op gegevens uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) die verweerder als een belemmering voor de functie van leerkracht beschouwde. Verzoeker had eerder een veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag, maar was op 3 februari 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch vrijgesproken van deze overtreding. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de VOG niet gerechtvaardigd was, omdat verzoeker niet langer in het JDS voorkwam en er geen relevante strafbare feiten waren die de afgifte van de VOG in de weg stonden. De voorzieningenrechter vond dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan die van de samenleving en schorste het primaire besluit. Tevens werd verweerder opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op voor elke dag dat deze termijn werd overschreden en bepaalde dat het betaalde griffierecht aan verzoeker moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3059
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. V.N. Chaudron).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van verzoeker om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker was werkzaam als leerkracht op een school en had een VOG. Omdat verzoeker op een andere school les wilde gaan geven had hij een nieuwe VOG nodig en die heeft hij aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen.
3. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag VOG ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat verzoeker in aanraking is gekomen met justitie wegens gevaarlijk rijgedrag. Verzoeker is daarvoor ook veroordeeld door de rechtbank en wel tot een geldboete wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Daarnaast zijn er registraties in de politiesystemen waaruit blijkt van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarigen op andere scholen en hockeyclubs. Volgens verweerder leidt dit alles, wegens de daaruit voortvloeiende risico’s voor de samenleving, tot een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Hiermee wordt voldaan, nog steeds aldus verweerder, aan het zogenaamde objectieve criterium.
Verweerder heeft in de omstandigheden van verzoekers zaak geen aanleiding gezien om alsnog toch tot afgifte van de aangevraagde VOG over te gaan.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat een veroordeling wegens overtreding van
artikel 5 van de Wvw niet in de weg kan staan van de afgifte van een VOG voor een functie in het onderwijs, omdat er geen relatie is tussen het strafbare feit en de uit te oefenen functie. De door verweerder genoemde politieregistraties zijn bij verzoeker niet bekend en zijn op zichzelf van onvoldoende gewicht om aan de afwijzing van een aanvraag VOG ten grondslag te leggen.
5. De voorzieningenrechter heeft zich bij de beoordeling van het verzoek gebaseerd op de regelgeving van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018. De toepasselijk geachte bepalingen daaruit zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het primaire besluit en het bezwaar van verzoeker daarom een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van de specifieke taak of functie waar de VOG voor is afgegeven. Om te beoordelen of een aanvrager voor een dergelijke verklaring in aanmerking komt, wordt er door verweerder gekeken of de aanvrager voorkomt in het JDS. Als een aanvrager daarin niet voorkomt wijst verweerder de aanvraag toe en wordt er een VOG verleend. Als een aanvrager wel in het JDS voorkomt toetst verweerder of de daarin opgenomen strafbare gedragingen, indien herhaald, een belemmering vormen voor het vervullen van de specifieke taak of functie die de aanvrager wil gaan uitvoeren. Dat betekent dus dat er een relatie moet bestaan tussen de in het JDS vermelde feiten en gedragingen en de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Deze zogenaamde feit-functie relatie heeft verweerder in het primaire besluit onderbouwd door te stellen dat verzoeker als leerkracht een voorbeeldfunctie heeft en leerlingen zijn gedrag kunnen kopiëren. Dat vindt de voorzieningenrechter een te algemene motivering om tot de conclusie te kunnen komen dat de overtreding van artikel 5 van de Wvw, gevaarlijk rijgedrag, leidt tot belemmering in het uitoefenen van de functie van leerkracht.
Het bezwaar van verzoeker heeft daarom een redelijke kans van slagen.
9. Verder heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen, omdat de omstandigheden in deze zaak inmiddels zijn gewijzigd. Uit het dossier blijkt namelijk, zoals ook ter zitting door partijen is bevestigd, dat verzoeker op 3 februari 2020 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch is vrijgesproken van overtreding van artikel 5 van de Wvw. Dat betekent dat, voor zover het de voorzieningenrechter nu bekend is, verzoeker niet langer in het JDS voorkomt wegens veroordelingen voor strafbare feiten of anderszins daarin staat vermeldt. Op grond van de toepasselijke regelgeving wordt aan een aanvrager die niet voorkomt in het JDS zonder meer een VOG afgegeven. Verweerder kan verzoeker immers niet verantwoordelijk houden voor een risico van herhaling van feiten waarvan hij is vrijgesproken door het Gerechtshof.
10. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat hij de VOG toch niet wil afgegeven, omdat verweerder de politie heeft verzocht onderzoek te doen naar de bij de politie gedane meldingen van grensoverschrijdend gedrag van verzoeker.
Meldingen bij de politie, mutaties en registraties echter kan verweerder niet zonder dat aanvrager voorkomt in het JDS ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag voor een VOG. [1] Dus ook gelet hierop heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen.
11. Zoals hiervoor onder 7 t/m 10 is overwogen, heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen, daarom beoordeelt de voorzieningenrechter de bij het verzoek betrokken belangen. De voorzieningenrechter vindt bij deze stand van zaken de belangen van verzoeker bij de verkrijging van een VOG zwaarder wegen dan het belang van de samenleving. Dit is met name ingegeven omdat verweerder op basis van de bij de rechtbank bekende stand van zaken op grond van de toepasselijke beleidsregels een VOG moet afgeven.
12. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe, schorst het primaire besluit en bepaalt dat verzoeker, totdat verweerder een besluit op het bezwaarschrift bekend heeft gemaakt, moet worden behandeld alsof hij in het bezit is van de door hem gevraagde VOG.
Daarnaast gelast de voorzieningenrechter verweerder om binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van dat wat de voorzieningenrechter in deze uitspraak heeft overwogen.
13. De rechtbank ziet aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, omdat verweerder tot op heden heeft nagelaten te beslissen op het ingediende bezwaarschrift en ter zitting heeft verklaard voorlopig geen besluit te zullen nemen.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit en bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof hij in het bezit is van de gevraagde VOG, totdat verweerder een besluit op het bezwaarschrift aan verzoeker heeft bekendgemaakt;
- gelast verweerder om binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van dat wat de voorzieningenrechter in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn van twee weken wordt overschreden, tot en met een bedrag van € 1000,- ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:84
1. De voorzieningenrechter doet zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak.
2 De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
(…)
5. De artikelen 8:67, tweede tot en met vijfde lid, 8:68, 8:69, 8:72, vierde lid, tweede volzin, aanhef en onder b, en zesde lid, 8:75, 8:75a, 8:76, 8:77, eerste en derde lid, 8:78, artikel 8:79, tweede en derde lid, en 8:80 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 8:72
4 De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij:
b. het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6 De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a, vierde lid, 611b tot en met 611d en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3: Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Paragraaf 3.2.1.: De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen.
Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag.
Paragraaf 3.2.4: De relatie tussen het justitiële gegeven en de functie/taak/bezigheid die de aanvrager gaat vervullen bepaalt of een justitieel gegeven, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid kan voorts bestaan op grond van:
− de aard van het delict en/of
− de locatie waar de werkzaamheden worden verricht.
Bij zedendelicten als bedoeld in deze beleidsregels wordt – naast het bovenstaande – óók beoordeeld of bij de uitoefening van de betreffende functie/taak/bezigheid sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie.
Paragraaf 3.2.5: Rodedraadcriterium: Aan het objectieve criterium kan ook voldaan zijn als er binnen de relevante terugkijktermijn geen relevante strafbare feiten zijn aangetroffen. Indien sprake is van strafbare feiten die niet (direct) relevant zijn, maar die wel een negatieve indruk geven van de integriteit van de aanvrager kan er worden geoordeeld dat er een risico bestaat voor de samenleving. Voorwaarde voor toepassing van dit criterium is dat sprake is van een reeks van veroordelingen, transacties, strafbeschikkingen, openstaande zaken of (voorwaardelijke) sepots en er buiten de terugkijktermijn sprake is van minimaal één relevant justitieel gegeven in de justitiële documentatie van de aanvrager.
Paragraaf 3.3.1: Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.

Voetnoten

1.De rechtbank merkt voor de volledigheid op, dat het mutatierapport ziet op meldingen over gedrag op een hockeyclub (twee keer) en in een zwembad (een keer), niet op een school.