Overwegingen
1.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker was werkzaam als leerkracht op een school en had een VOG. Omdat verzoeker op een andere school les wilde gaan geven had hij een nieuwe VOG nodig en die heeft hij aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen.
3. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag VOG ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat verzoeker in aanraking is gekomen met justitie wegens gevaarlijk rijgedrag. Verzoeker is daarvoor ook veroordeeld door de rechtbank en wel tot een geldboete wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Daarnaast zijn er registraties in de politiesystemen waaruit blijkt van grensoverschrijdend gedrag jegens minderjarigen op andere scholen en hockeyclubs. Volgens verweerder leidt dit alles, wegens de daaruit voortvloeiende risico’s voor de samenleving, tot een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Hiermee wordt voldaan, nog steeds aldus verweerder, aan het zogenaamde objectieve criterium.
Verweerder heeft in de omstandigheden van verzoekers zaak geen aanleiding gezien om alsnog toch tot afgifte van de aangevraagde VOG over te gaan.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat een veroordeling wegens overtreding van
artikel 5 van de Wvw niet in de weg kan staan van de afgifte van een VOG voor een functie in het onderwijs, omdat er geen relatie is tussen het strafbare feit en de uit te oefenen functie. De door verweerder genoemde politieregistraties zijn bij verzoeker niet bekend en zijn op zichzelf van onvoldoende gewicht om aan de afwijzing van een aanvraag VOG ten grondslag te leggen.
5. De voorzieningenrechter heeft zich bij de beoordeling van het verzoek gebaseerd op de regelgeving van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018. De toepasselijk geachte bepalingen daaruit zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het primaire besluit en het bezwaar van verzoeker daarom een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Een VOG is een verklaring waaruit blijkt dat iemands gedrag in het verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van de specifieke taak of functie waar de VOG voor is afgegeven. Om te beoordelen of een aanvrager voor een dergelijke verklaring in aanmerking komt, wordt er door verweerder gekeken of de aanvrager voorkomt in het JDS. Als een aanvrager daarin niet voorkomt wijst verweerder de aanvraag toe en wordt er een VOG verleend. Als een aanvrager wel in het JDS voorkomt toetst verweerder of de daarin opgenomen strafbare gedragingen, indien herhaald, een belemmering vormen voor het vervullen van de specifieke taak of functie die de aanvrager wil gaan uitvoeren. Dat betekent dus dat er een relatie moet bestaan tussen de in het JDS vermelde feiten en gedragingen en de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Deze zogenaamde feit-functie relatie heeft verweerder in het primaire besluit onderbouwd door te stellen dat verzoeker als leerkracht een voorbeeldfunctie heeft en leerlingen zijn gedrag kunnen kopiëren. Dat vindt de voorzieningenrechter een te algemene motivering om tot de conclusie te kunnen komen dat de overtreding van artikel 5 van de Wvw, gevaarlijk rijgedrag, leidt tot belemmering in het uitoefenen van de functie van leerkracht.
Het bezwaar van verzoeker heeft daarom een redelijke kans van slagen.
9. Verder heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen, omdat de omstandigheden in deze zaak inmiddels zijn gewijzigd. Uit het dossier blijkt namelijk, zoals ook ter zitting door partijen is bevestigd, dat verzoeker op 3 februari 2020 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch is vrijgesproken van overtreding van artikel 5 van de Wvw. Dat betekent dat, voor zover het de voorzieningenrechter nu bekend is, verzoeker niet langer in het JDS voorkomt wegens veroordelingen voor strafbare feiten of anderszins daarin staat vermeldt. Op grond van de toepasselijke regelgeving wordt aan een aanvrager die niet voorkomt in het JDS zonder meer een VOG afgegeven. Verweerder kan verzoeker immers niet verantwoordelijk houden voor een risico van herhaling van feiten waarvan hij is vrijgesproken door het Gerechtshof.
10. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat hij de VOG toch niet wil afgegeven, omdat verweerder de politie heeft verzocht onderzoek te doen naar de bij de politie gedane meldingen van grensoverschrijdend gedrag van verzoeker.
Meldingen bij de politie, mutaties en registraties echter kan verweerder niet zonder dat aanvrager voorkomt in het JDS ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag voor een VOG.Dus ook gelet hierop heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen.
11. Zoals hiervoor onder 7 t/m 10 is overwogen, heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen, daarom beoordeelt de voorzieningenrechter de bij het verzoek betrokken belangen. De voorzieningenrechter vindt bij deze stand van zaken de belangen van verzoeker bij de verkrijging van een VOG zwaarder wegen dan het belang van de samenleving. Dit is met name ingegeven omdat verweerder op basis van de bij de rechtbank bekende stand van zaken op grond van de toepasselijke beleidsregels een VOG moet afgeven.
12. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe, schorst het primaire besluit en bepaalt dat verzoeker, totdat verweerder een besluit op het bezwaarschrift bekend heeft gemaakt, moet worden behandeld alsof hij in het bezit is van de door hem gevraagde VOG.
Daarnaast gelast de voorzieningenrechter verweerder om binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van dat wat de voorzieningenrechter in deze uitspraak heeft overwogen.
13. De rechtbank ziet aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, omdat verweerder tot op heden heeft nagelaten te beslissen op het ingediende bezwaarschrift en ter zitting heeft verklaard voorlopig geen besluit te zullen nemen.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.