ECLI:NL:RBMNE:2020:433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
16/194541-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en overlijden ongeboren kind door schuld van bestuurder onder invloed van alcohol

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 maart 2018 in Weesp een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een man geboren in Polen, bestuurde een personenauto onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs. Tijdens het ongeval botste hij frontaal op een andere auto, bestuurd door een zwangere vrouw, die daardoor zwaar lichamelijk letsel opliep en haar ongeboren kind verloor. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van negen maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor twee jaar. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht, maar ook de levens van de slachtoffers had verwoest. De uitspraak benadrukt de ernst van rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor anderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/194541-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Polen),
in Nederland verblijvende op het adres [adres] in [woonplaats] ,
in Polen wonende op het adres [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1 primair: op 24 maart 2018 in Weesp als bestuurder van een personenauto rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, zich zodanig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht;
feit 1 subsidiair: op 24 maart 2018 in Weesp als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
feit 2: op 24 maart 2018 in Weesp een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij teveel alcohol had gedronken (510 mg/l) en hij geen rijbewijs had;
feit 3: op 24 maart 2018 in Weesp als bestuurder van een personenauto heeft gereden op de Gooilandseweg zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de als feit 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs een personenauto te besturen, waardoor door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De officier van justitie kwalificeert de gevolgen voor [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht ook het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Zij vordert verdachte van feit 2 vrij te spreken. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de als feit 1 subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet is het onder 2 ten laste gelegde feit ook wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft haar standpunt verwoord in een ter zitting overgelegd requisitoir.
4.2
Het standpunt van verdachte
De verdachte heeft geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2 en feit 3 [1]
Op 24 maart 2018 omstreeks 21.17 uur heeft op de Gooilandseweg in Weesp een aanrijding plaatsgevonden tussen een Opel Corsa en een Renault Clio. De bestuurder van de Opel Corsa reed over de Gooilandseweg komende uit de richting van Bussum en gaande in de richting van Weesp. De bestuurster van de Renault Clio reed over de Gooilandseweg komende uit de richting van Weesp en gaande in de richting van Bussum. Ter hoogte van hectometerpaal 7.5 zijn beide voertuigen met elkaar in botsing gekomen. [2]
Uit het proces-verbaal van de Verkeersongevalsanalyse volgt dat uit nader onderzoek naar de botsing en de botspositie is gebleken dat beide voertuigen met de rechtervoorzijde nagenoeg frontaal met een overlap van ongeveer 50% op elkaar zijn gebotst. [3]
Op 25 maart 2018 omstreeks 00:08 uur heeft verbalisant verdachte gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek uitgeademde lucht. De uitslag van de test betrof een A indicatie. Er werd een concentratie gemeten van 510 microgram per liter uitgeademde lucht. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 maart 2018 de bestuurder van de Opel Corsa was. Hij was nerveus die dag en is een stukje gaan rijden. [5] Hij had daarvoor 2 of 3 glazen whisky en
3 of 4 glazen mix met wodka gedronken. [6] Hij kan zich alleen flarden herinneren. Hij weet nog dat hij drie kilometer van zijn woning naar de rotonde in Nederhorst den Berg is gereden. [7] Bij de rotonde in Nederhorst den Berg is hij omgekeerd richting huis, omdat hij voelde dat hij moe werd. Zijn ogen vielen dicht en hij merkte dat hij in slaap viel. Hij weet nog dat hij na een klap tegen de bomen en in een grasveld terecht is gekomen. Hij heeft geen rijbewijs. [8]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij als bestuurster in de Renault Clio reed. Ze zag op de Gooilandseweg in de flauwe bocht naar links opeens een auto haar tegemoet komen. Vrij snel erna besefte ze dat die auto op haar weghelft reed. Toen de auto vlak voor haar was, stuurde ze snel naar links en probeerde de auto te ontwijken. Daarna klapten ze frontaal op elkaar. [9]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 24 maart 2018 op de Gooilandseweg achter zijn vriendin [slachtoffer] reed. Ze reden op de rechter rijstrook van de weg. De weg loopt daar in een flauwe bocht naar links. Hij zag uit de tegemoetkomende richting een auto naderen. Het viel hem op dat deze auto een glooiende bocht naar links maakte in de richting van de rijstrook waar zij op reden. [10] Dit was op een afstand van minder dan 100 meter van [slachtoffer] . Hij zag dat [slachtoffer] op het laatst naar links uitweek. De rechter voorzijde van haar auto kwam in aanraking met de auto uit de andere kant. [11]
De conclusie van het onderzoek door de Verkeersongevalsanalyse dat de voertuigen beide aan de rechterzijde frontaal op elkaar zijn gebotst, ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] dat de auto die [slachtoffer] tegemoet kwam op de verkeerde weghelft is komen te rijden en [slachtoffer] voor die auto heeft moeten uitwijken. De verklaring van verdachte geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie anders is geweest, noch zit er ander bewijs in het dossier waaruit dit zou blijken. Op grond van het onderzoek en die verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en hij op de voor hem verkeerde weghelft is komen te rijden als gevolg waarvan hij tegen de auto van [slachtoffer] is gebotst.
[slachtoffer] was ten tijde van het ongeval 27 weken en 6 dagen zwanger. [12] [kind] is op [2018] om 22.37 uur levenloos geboren na een late zwangerschapsafbreking. [13] Over de relatie tussen het levenloos ter wereld komen van [kind] en het verkeersongeval komt men in het schouwverslag tot de volgende conclusie.
[kind] is op [2018] levenloos ter wereld gekomen na niet-natuurlijk overlijden na een late zwangerschapsafbreking die bij een zwangerschap van 31 weken en 2 dagen lege artis werd uitgevoerd. De ouders hebben de gynaecoloog daarom verzocht, nadat gebleken was dat het ongeboren kind een ernstige beschadiging van de hersenen had opgelopen door zuurstofgebrek. Dat zuurstofgebrek was ontstaan op 24 maart 2018 bij een zwangerschapsduur van 27 weken en 6 dagen, door bloedverlies van het ongeboren kind naar moeder. Dit is hoogstwaarschijnlijk ontstaan door een hoog energetisch trauma ten gevolge van het verkeersongeval waarbij moeder op die datum betrokken was. [14]
Bewijsoverwegingen
Mate van schuld
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Vaststaat dat verdachte als bestuurder in een personenauto heeft gereden, na het gebruik van alcoholhoudende drank en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. Van verdachte is pas om 00.08 uur een blaastest afgenomen, terwijl het ongeval om 21.17 uur plaatsvond. Zoals hiervoor al vermeld was het alcoholgehalte bij verdachte toen 510 milligram alcohol per liter uitgeademde lucht. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank waarschijnlijk dat het alcoholpercentage in de adem van verdachte ten tijde van het ongeval nog hoger is geweest. Daar komt bij dat verdachte naar zijn zeggen in nerveuze toestand is gaan rijden en hij tijdens het rijden merkte dat hij in slaap viel. [15] Verdachte had nooit mogen (gaan) rijden, maar heeft dat toch gedaan. Onder die omstandigheden is verdachte met de auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer komen te rijden en frontaal tegen de voorzijde van de Renault Clio gebotst.
De mate van schuld moet, gelet op de ten laste gelegde terminologie, beoordeeld worden als in zeer hoge of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door zijn handelen gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanmerkelijke mate van schuld’ overstijgt. Hij heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen.
De rechtbank acht, gelet op het voornoemde, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig als verkeersdeelnemer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
Causaal verband verkeersongeval en overlijden
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het levenloos ter wereld komen van [kind] als gevolg van de ernstige hersenbeschadiging, in redelijkheid aan de gedraging van verdachte kan worden toegerekend. De conclusie in het schouwverslag, zoals hiervoor onder de bewijsmiddelen aangehaald, luidt samengevat dat het gaat om ‘
niet natuurlijk overlijden ten gevolge van een lege artis uitgevoerde Late Zwangerschaps Afbreking, uitgevoerd i.v.m. ernstige hersenschade bij het kind, hoogstwaarschijnlijk ontstaan als gevolg van een verkeersongeval van moeder bij een zwangerschapsduur van 27 weken’. Gelet op de medische verklaring en het feit dat onderzoek en verklaringen in het dossier geen blijk geven van een mogelijk andere oorzaak voor het overlijden, is de rechtbank van oordeel dat het verband tussen het overlijden van het ongeboren kind en het rijgedrag van verdachte dat heeft geleid tot het verkeersongeval, van zodanige aard is dat het overlijden redelijkerwijs als gevolg van het verkeersongeval aan verdachte kan worden toegerekend. Daarmee is voldaan aan het vereiste van de dubbele causaliteit.
Zwaar lichamelijk letsel
Het letsel dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval is toegebracht, bestaat hieruit dat zij haar zwangerschap niet heeft kunnen voldragen en haar kindje levenloos ter wereld is gekomen. De rechtbank merkt dit letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de aard en de ernst daarvan, aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.
Conclusie
De rechtbank acht het als feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 24 maart 2018 te Weesp, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gooilandseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto) vereist rijbewijs en
- niet zoveel mogelijk rechts te houden en daarbij geheel of gedeeltelijk op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden,
waarna hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een niet voldragen zwangerschap, waarbij het ongeboren kind ernstige hersenschade heeft bekomen en levenloos op [2018] ter wereld is gekomen, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 24 maart 2018 te Weesp, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
3.
op 24 maart 2018 te Weesp, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Gooilandseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen als feit 1 primair, feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar.
De officier van justitie heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij de in de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals die zijn vastgesteld in het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), meer in het bijzonder de daarin opgenomen hoogste categorie, die past bij een zeer hoge mate van schuld aan een verkeersongeval. De officier van justitie heeft betoogd dat zij voor de onder 3 ten laste gelegde overtreding geen aparte strafoplegging vordert, omdat zij die straf in haar eis voor feit 1 primair heeft verdisconteerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij tijdens het ongeval zijn hoofd tegen de ruit heeft gestoten en daardoor zijn bewustzijn heeft verloren. Hij kan zich daardoor niets herinneren van het verkeersongeval. Hij voelt zich volkomen schuldig aan het ongeval en de gevolgen daarvan en is ter terechtzitting verschenen om verantwoording af te leggen voor wat hij heeft gedaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Een rijbewijs is nimmer aan hem afgegeven. Verdachte had voordat hij ging autorijden een flinke hoeveelheid alcohol gedronken. Bovendien was hij naar zijn zeggen nerveus en voelde hij tijdens het rijden dat hij in slaap viel. Desondanks is hij blijven rijden. Ten gevolge van het ongeval heeft het nog ongeboren kindje van [slachtoffer] ernstige hersenschade opgelopen en is het kindje als gevolg daarvan drie weken na het ongeval levenloos ter wereld gekomen. Het behoeft geen betoog dat dit fatale ongeval diepe sporen achterlaat bij de nabestaanden. In de schriftelijke slachtofferverklaring is het leed verwoord: ‘
Onze zoon, die we nooit zullen zien opgroeien, nooit zullen zien lachen en nooit zullen leren kennen. Die avond is ons de glans van ons leven ontnomen. Nooit meer zal het leven onbezorgd en vrij zijn.’ De op te leggen straf zal het door dit verlies veroorzaakte leed vanzelfsprekend niet kunnen verzachten. De rechtbank heeft oog voor verdachtes proceshouding. Hij heeft ter terechtzitting ondubbelzinnig zijn schuld erkend, heeft aangegeven zich te realiseren wat hij heeft aangericht en wil daarvoor zijn verantwoording nemen. Tot matiging van de op te leggen straf leidt die houding niet.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het op naam van verdachte gestelde Uittreksel justitiële documentatie. Verdachte is in Nederland niet eerder met justitie in aanraking geweest, maar in Polen wel. Zoals uit het uittreksel van 22 augustus 2019 en het verhandelde ter zitting is gebleken, is verdachte in Polen op 16 november 2015 veroordeeld voor het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol. Verdachte heeft toen een ontzegging van de bevoegdheid bepaalde voertuigen te besturen voor de duur van drie jaar opgelegd gekregen. Dit betekent dat deze ontzegging ook ten tijde van het verkeersongeval nog gold. Verdachte was dus duidelijk een gewaarschuwd mens. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden wederom met alcohol op als bestuurder in een auto te gaan rijden en andere verkeersdeelnemers in gevaar te brengen.
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Het zwaartepunt van die straf ligt bij het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan bij ernstige schuld aan het veroorzaken van een verkeersongeval, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol verkeert tot 570 ug/l, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van twee jaar. De rechtbank neemt, anders dan de officier van justitie, deze categorie als uitgangspunt nu deze aansluit bij het zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen, zoals bewezen is verklaard. De rechtbank komt daardoor tot een lagere straf dan de officier van justitie. De rechtbank acht, gelet op de aard van de gevolgen van het handelen van verdachte, wel een hogere straf dan in die categorie genoemd gerechtvaardigd. Door de ernst van die gevolgen en het strafrechtelijk verleden van verdachte in Polen, zal de rechter voorts een deel van die straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank beoogt daarmee verdachte in de toekomst te weerhouden wederom onder invloed van alcohol en/of zonder rijbewijs een auto te besturen.
De rechtbank zal voor de misdrijven onder 1 primair en 2 aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit betreft een overtreding. De officier van justitie heeft door de door haar verwoorde verdiscontering van de straf voor de overtreding in haar vordering de strafvorderlijke regeling in zoverre uit het oog verloren. De straf die voor de overtreding wordt opgelegd, valt weliswaar in het niet bij de straf zoals die voor de bewezen geachte misdrijven door de rechtbank passend wordt geacht. Nu het rechterlijk pardon van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak geenszins passend is, komt de rechtbank voor feit 3 tot hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een rode personenauto van het merk Opel met kenteken [kenteken] , verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp zijn de bewezen verklaarde feiten begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het als feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het als feit 1 primair, feit 2 en feit 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het als feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als
voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
ontzegtverdachte ter zake van het als feit 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaar;
Ten aanzien van feit 3
- veroordeelt verdachte voor het als feit 3 bewezen verklaarde tot een
hechtenisvan
1 (één) week;
- bepaalt dat de hechtenis niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als
voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 Rode personenauto van het merk Opel met kenteken [kenteken] (G2164504).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2020.
Mr. Beekman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 24 maart 2018, te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gooilandseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto) vereist rijbewijs en/of
- niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of (daarbij) geheel of gedeeltelijk op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden,
waarna hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een niet voldragen zwangerschap, waarbij het ongeboren kind ernstige hersenschade heeft bekomen en/of levenloos op [2018]
ter wereld is gekomen, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 maart 2018, te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Gooilandseweg,
- na voorafgaand gebruik van alcohol en/of
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een voor het besturen van dat motorrijtuig (personenauto) vereist rijbewijs en/of
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of (daarbij) geheel of gedeeltelijk op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft gereden,
waarna hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met een voor hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2.
hij, op of omstreeks 24 maart 2018, te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 510 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
3.
hij, op of omstreeks 24 maart 2018, te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Gooilandseweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de
categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 december 2018, genummerd PL0900-2018082544, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd blz. 1 tot en met 234. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11.
3.Pagina 55.
4.Pagina 8.
5.Pagina 101.
6.Pagina 102.
7.Pagina 103.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020.
9.Pagina 86.
10.Pagina 79.
11.Pagina 80.
12.Pagina 85.
13.Pagina 76.
14.Pagina 76-77.
15.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020.