4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2 en feit 3
Op 24 maart 2018 omstreeks 21.17 uur heeft op de Gooilandseweg in Weesp een aanrijding plaatsgevonden tussen een Opel Corsa en een Renault Clio. De bestuurder van de Opel Corsa reed over de Gooilandseweg komende uit de richting van Bussum en gaande in de richting van Weesp. De bestuurster van de Renault Clio reed over de Gooilandseweg komende uit de richting van Weesp en gaande in de richting van Bussum. Ter hoogte van hectometerpaal 7.5 zijn beide voertuigen met elkaar in botsing gekomen.
Uit het proces-verbaal van de Verkeersongevalsanalyse volgt dat uit nader onderzoek naar de botsing en de botspositie is gebleken dat beide voertuigen met de rechtervoorzijde nagenoeg frontaal met een overlap van ongeveer 50% op elkaar zijn gebotst.
Op 25 maart 2018 omstreeks 00:08 uur heeft verbalisant verdachte gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek uitgeademde lucht. De uitslag van de test betrof een A indicatie. Er werd een concentratie gemeten van 510 microgram per liter uitgeademde lucht.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 maart 2018 de bestuurder van de Opel Corsa was. Hij was nerveus die dag en is een stukje gaan rijden.Hij had daarvoor 2 of 3 glazen whisky en
3 of 4 glazen mix met wodka gedronken.Hij kan zich alleen flarden herinneren. Hij weet nog dat hij drie kilometer van zijn woning naar de rotonde in Nederhorst den Berg is gereden.Bij de rotonde in Nederhorst den Berg is hij omgekeerd richting huis, omdat hij voelde dat hij moe werd. Zijn ogen vielen dicht en hij merkte dat hij in slaap viel. Hij weet nog dat hij na een klap tegen de bomen en in een grasveld terecht is gekomen. Hij heeft geen rijbewijs.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij als bestuurster in de Renault Clio reed. Ze zag op de Gooilandseweg in de flauwe bocht naar links opeens een auto haar tegemoet komen. Vrij snel erna besefte ze dat die auto op haar weghelft reed. Toen de auto vlak voor haar was, stuurde ze snel naar links en probeerde de auto te ontwijken. Daarna klapten ze frontaal op elkaar.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 24 maart 2018 op de Gooilandseweg achter zijn vriendin [slachtoffer] reed. Ze reden op de rechter rijstrook van de weg. De weg loopt daar in een flauwe bocht naar links. Hij zag uit de tegemoetkomende richting een auto naderen. Het viel hem op dat deze auto een glooiende bocht naar links maakte in de richting van de rijstrook waar zij op reden.Dit was op een afstand van minder dan 100 meter van [slachtoffer] . Hij zag dat [slachtoffer] op het laatst naar links uitweek. De rechter voorzijde van haar auto kwam in aanraking met de auto uit de andere kant.
De conclusie van het onderzoek door de Verkeersongevalsanalyse dat de voertuigen beide aan de rechterzijde frontaal op elkaar zijn gebotst, ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] dat de auto die [slachtoffer] tegemoet kwam op de verkeerde weghelft is komen te rijden en [slachtoffer] voor die auto heeft moeten uitwijken. De verklaring van verdachte geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie anders is geweest, noch zit er ander bewijs in het dossier waaruit dit zou blijken. Op grond van het onderzoek en die verklaringen stelt de rechtbank vast dat verdachte niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en hij op de voor hem verkeerde weghelft is komen te rijden als gevolg waarvan hij tegen de auto van [slachtoffer] is gebotst.
[slachtoffer] was ten tijde van het ongeval 27 weken en 6 dagen zwanger.[kind] is op [2018] om 22.37 uur levenloos geboren na een late zwangerschapsafbreking.Over de relatie tussen het levenloos ter wereld komen van [kind] en het verkeersongeval komt men in het schouwverslag tot de volgende conclusie.
[kind] is op [2018] levenloos ter wereld gekomen na niet-natuurlijk overlijden na een late zwangerschapsafbreking die bij een zwangerschap van 31 weken en 2 dagen lege artis werd uitgevoerd. De ouders hebben de gynaecoloog daarom verzocht, nadat gebleken was dat het ongeboren kind een ernstige beschadiging van de hersenen had opgelopen door zuurstofgebrek. Dat zuurstofgebrek was ontstaan op 24 maart 2018 bij een zwangerschapsduur van 27 weken en 6 dagen, door bloedverlies van het ongeboren kind naar moeder. Dit is hoogstwaarschijnlijk ontstaan door een hoog energetisch trauma ten gevolge van het verkeersongeval waarbij moeder op die datum betrokken was.
Mate van schuld
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Vaststaat dat verdachte als bestuurder in een personenauto heeft gereden, na het gebruik van alcoholhoudende drank en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. Van verdachte is pas om 00.08 uur een blaastest afgenomen, terwijl het ongeval om 21.17 uur plaatsvond. Zoals hiervoor al vermeld was het alcoholgehalte bij verdachte toen 510 milligram alcohol per liter uitgeademde lucht. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank waarschijnlijk dat het alcoholpercentage in de adem van verdachte ten tijde van het ongeval nog hoger is geweest. Daar komt bij dat verdachte naar zijn zeggen in nerveuze toestand is gaan rijden en hij tijdens het rijden merkte dat hij in slaap viel.Verdachte had nooit mogen (gaan) rijden, maar heeft dat toch gedaan. Onder die omstandigheden is verdachte met de auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer komen te rijden en frontaal tegen de voorzijde van de Renault Clio gebotst.
De mate van schuld moet, gelet op de ten laste gelegde terminologie, beoordeeld worden als in zeer hoge of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door zijn handelen gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanmerkelijke mate van schuld’ overstijgt. Hij heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen.
De rechtbank acht, gelet op het voornoemde, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig als verkeersdeelnemer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
Causaal verband verkeersongeval en overlijden
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het levenloos ter wereld komen van [kind] als gevolg van de ernstige hersenbeschadiging, in redelijkheid aan de gedraging van verdachte kan worden toegerekend. De conclusie in het schouwverslag, zoals hiervoor onder de bewijsmiddelen aangehaald, luidt samengevat dat het gaat om ‘
niet natuurlijk overlijden ten gevolge van een lege artis uitgevoerde Late Zwangerschaps Afbreking, uitgevoerd i.v.m. ernstige hersenschade bij het kind, hoogstwaarschijnlijk ontstaan als gevolg van een verkeersongeval van moeder bij een zwangerschapsduur van 27 weken’. Gelet op de medische verklaring en het feit dat onderzoek en verklaringen in het dossier geen blijk geven van een mogelijk andere oorzaak voor het overlijden, is de rechtbank van oordeel dat het verband tussen het overlijden van het ongeboren kind en het rijgedrag van verdachte dat heeft geleid tot het verkeersongeval, van zodanige aard is dat het overlijden redelijkerwijs als gevolg van het verkeersongeval aan verdachte kan worden toegerekend. Daarmee is voldaan aan het vereiste van de dubbele causaliteit.
Zwaar lichamelijk letsel
Het letsel dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval is toegebracht, bestaat hieruit dat zij haar zwangerschap niet heeft kunnen voldragen en haar kindje levenloos ter wereld is gekomen. De rechtbank merkt dit letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de aard en de ernst daarvan, aan als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.
Conclusie
De rechtbank acht het als feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.