In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De verzoeker, een beveiliger, was op 15 mei 2020 op staande voet ontslagen door zijn werkgever, [verweerster] B.V., wegens het onrechtmatig wegnemen van goederen uit de winkel. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de verzoeker zich schuldig had gemaakt aan diefstal, wat leidde tot een ernstige schending van de verplichtingen als werknemer. De verzoeker had eerder een officiële waarschuwing ontvangen en was op de hoogte van de huisregels die het wegnemen van goederen verbieden.
De procedure begon met een verzoekschrift van de verzoeker, dat op 13 juli 2020 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2020 heeft de verzoeker betoogd dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de werkgever de dringende reden op 18 mei 2020 onverwijld had meegedeeld, en dat de verzoeker de goederen uit de winkel had weggenomen met de intentie deze niet terug te geven.
De kantonrechter heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen en geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. Tevens is de verzoeker veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.