ECLI:NL:RBMNE:2020:432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
16/141931-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op drogisterij met bedreiging en wapens

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 juni 2019 samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een drogisterij in Amersfoort te overvallen. Tijdens deze poging werden medewerkers van de winkel bedreigd met een op een echt wapen gelijkend alarmpistool en een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal, medeplegen van afpersing en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de maatregel Toezicht en Begeleiding opgelegd en moet de verdachte een taak- en werkstraf uitvoeren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt sinds het delict. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/141931-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren op 24 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam, alsmede [A] , medewerkster slachtofferhulp, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 13 juni 2019 in Amersfoort, samen met een ander, geprobeerd heeft de drogisterij [winkel] te overvallen en daarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere aanwezige medewerkers van [winkel] en/of RGIS met een vuurwapen en een mes heeft bedreigd, althans (subsidiair) samen met anderen geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere aanwezige medewerkers van [winkel] en/of RGIS af te persen;
feit 2 op 13 juni 2019 in Amersfoort, samen met een ander, [slachtoffer 3] onder bedreiging van een vuurwapen en een mes gedwongen heeft zijn telefoon af te geven;
feit 3 op 13 juni 2019 in Amersfoort, samen met een ander, een alarmpistool in zijn bezit heeft gehad;
feit 4 op 13 juni 2019 in Amersfoort, samen met een ander, terwijl hij nog geen 18 jaar was, een mes, dat bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of hen te bedreigen, in zijn bezit heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 (primair) tot en met 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet het opzet had zich de telefoon van [slachtoffer 3] toe te eigenen. Het geweld en de dreiging met geweld was enkel gericht op het verkrijgen van de inhoud van de kluis en het voorkomen dat de politie werd gebeld.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
feit 2
[slachtoffer 3] was op 13 juni 2019 werkzaam in het kantoor van de [winkel] in Amersfoort. Hij zag dat de bedrijfsleidster het kantoor in kwam lopen en de alarmknop indrukte. [2] Hij zag dat meerdere collega's het magazijn in kwamen lopen. Hij zag twee mannen het magazijn binnen lopen, één man had een mes. De tweede man had een pistool in zijn hand en een rugzak en liep naar de kluis. De man riep: “Open nu, open nu”. Hij zag dat de tweede man het pistool op zijn borst richtte en zei dat hij zijn telefoon in de rugzak moest doen. Hij had zijn telefoon, een Samsung Galaxy S8, kleur zwart, in de rugzak gedaan. De man met het pistool zei tegen hem en zijn collega's dat ze op de grond moesten gaan zitten en hun handen omhoog moesten doen. [3]
Op 13 juni 2019 werd door verbalisant [verbalisant] in het magazijn van het pand [winkel] een zwarte rugzak aangetroffen. In de rugzak trof verbalisant een zwarte Samsung telefoon met een vergrendeld scherm aan. Verbalisant had de telefoon toen aan [slachtoffer 3] getoond en zag dat deze zijn rechterwijsvinger op de sensor van de telefoon plaatste en dat de vergrendeling werd opgeheven. Verbalisant hoorde dat [slachtoffer 3] zei: “Dit is mijn telefoon die ik van de overvaller met het vuurwapen in zijn zwarte tas moest doen." [4]
Op 13 juni 2019 was [slachtoffer 1] , met enkele medewerkers van de [winkel] en medewerkers van RGIS, aan het werk in de [winkel] in Amersfoort. [5] Zij stond vlakbij de ingang en hoorde voetstappen. Zij draaide zich om en zag dat er op een halve tot een meter afstand, een jongen voor haar stond. De jongen had een pistool vast. Zij zag dat de jongen het pistool in haar richting wees en haar aankeek. De jongen riep: "Iedereen naar achteren, naar de kluis." Zij had zich omgedraaid en was direct naar achteren richting de kluis aan de achterzijde van de winkel gerend. Vervolgens had zij haar handen op haar hoofd gedaan en zag dat de supervisor van RGIS dit ook deed. De jongen hield een tas open en riep: “Mobiels, mobiels. Doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen." [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] op 13 juni 2019 de drogisterij [winkel] in Amersfoort was binnen gegaan. Hij was in het bezit van een pistool en [medeverdachte] had een mes bij zich. Hij had zijn pistool op één van de medewerkers gericht en “naar achteren” gezegd. Achter in de winkel hadden zij allebei “telefoons” geschreeuwd en gezegd dat iedereen zijn telefoon moest geven en op de grond moest leggen. Dit hadden zij gedaan om te voorkomen dat de politie gebeld zou worden. Hij had tegen een vrouw gezegd dat zij de kluis open moest doen. [7]
Bewijsoverweging
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat bij verdachte het opzet op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de telefoon ontbrak.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn medeverdachte, gewapend met een pistool en een mes, de [winkel] zijn binnengegaan. Zij hebben het aanwezige personeel gedwongen op de grond plaats te nemen en gezegd dat zij hun telefoons op de grond moesten leggen. [slachtoffer 3] werd daarbij onder bedreiging van een pistool door verdachte gedwongen zijn telefoon in de rugzak, die verdachte vast had, te doen. Nadat beide verdachten werden aangehouden werd de telefoon van [slachtoffer 3] in de rugzak aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich de telefoon van [slachtoffer 3] wederrechtelijk heeft toegeëigend door deze [slachtoffer 3] te dwingen zijn telefoon af te geven en in de rugzak te doen, daar waar de andere aanwezigen gedwongen werden hun telefoons op de grond te leggen. Verdachte had op dat moment de telefoon in zijn bezit en heeft als heer en meester over de telefoon kunnen beschikken.
De rechtbank acht op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 3] .
feiten 1, 3 en 4
Verdachte heeft de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2020;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 99 tot en met 101;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 102 tot en met 104;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 105 en 106;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 107 en 108;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 109 en 110;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 111 en 112;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , pagina 113 tot en met 115;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , pagina 116 en 117;
  • het proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, pagina 84 tot en met 92;
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf, pagina 141;
  • het proces-verbaal van bevindingen, pagina 154 en 155;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 159 tot en met 168.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 13 juni 2019 te Amersfoort, in of uit een winkel (drogisterij [winkel] ) gelegen aan de [adres] te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om één of meer geldbedrag(en) en de inhoud van de kluis en/of één of meer telefoon(s), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere aanwezige werknemers van de [winkel] en RGIS, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere aanwezige werknemers van de [winkel] en RGIS, gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de [winkel] binnen te gaan en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en voor te houden en te richten op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere werknemers van de [winkel] en RGIS en
- een mes te tonen en voor te houden en
- dreigend de woorden toe te voegen: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en ‘Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- bij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere werknemers van de [winkel] en RGIS aan de arm te trekken en/of te dwingen mee te lopen naar de kantoorruimte en het magazijn en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere werknemers van de [winkel] en RGIS te dwingen op hun knieën en op de grond te zitten en hun handen omhoog te doen en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en andere werknemers van de [winkel] en RGIS te dwingen hun telefoons op de grond te leggen en
- met dat vuurwapen op de kluis te slaan;
2
op 13 juni 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon (Samsung Galaxy S8), welke bedreigingen met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
- een mes hebben getoond en
- die [slachtoffer 3] en overige aanwezigen de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘De kluis gaat open’ en ‘Open nu, open nu’, althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en op de borst van die [slachtoffer 3] hebben gericht en
- vervolgens die [slachtoffer 3] dreigend de woorden hebben toegevoegd dat hij zijn telefoon in de rugzak moest doen en
- tegen die [slachtoffer 3] en overige aanwezigen gezegd dat zij op de grond moesten zitten en hun handen omhoog moesten doen;
3
op 13 juni 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk Kimar 911) voorhanden heeft gehad;
4
op 13 juni 2019 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 medeplegen van afpersing;
feit 3 medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4 medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 347 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de maatregel van toezicht en begeleiding, meewerken aan een dagbesteding en meewerken aan diagnostiek en, indien geadviseerd, behandeling;
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen jeugddetentie;
- een leerstraf, SoCool regulier, van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd het toezicht van de jeugdreclassering en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie niet in lijn is met de oriëntatiepunten van het LOVS en dat deze gematigd dient te worden. De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoon van verdachte, zijn blanco strafblad, de impact die dit alles heeft gehad op verdachte, het elektronisch toezicht, de - door verdachte zelf verzochte – herstelbemiddeling en de belasting die een werkstraf voor verdachte met zich meebrengt.
De raadsman heeft verzocht verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden op te leggen, een taakstraf van 60 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en de leerstraf SoCool. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie kunnen de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen zijn geadviseerd, gekoppeld worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte geprobeerd de [winkel] te overvallen en hebben daarbij het aanwezige personeel bedreigd met een op een echt wapen gelijkend alarmpistool en een mes. Dat verdachte, zoals hij zelf verklaart, zich door zijn medeverdachte gedwongen voelde en geen “nee” kan zeggen, heeft verdachte niet verder kunnen uitleggen. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat verdachte gedwongen was om mee te doen en dat verdachte, gelet op zijn handelen, tijdens de overval zeker geen ondergeschikte rol heeft gespeeld. Het is verdachte die als eerste met het pistool naar binnen is gegaan en het pistool op een medewerkster heeft gericht. Vervolgens hebben beide verdachten de aanwezige personen gedwongen naar achteren te gaan, met hun handen in de lucht op de grond te gaan zitten en hun telefoons op de grond te leggen. Verdachte heeft de bedrijfsleidster gedwongen om de kluis te openen en heeft [slachtoffer 3] gedwongen om zijn telefoon in de rugzak van verdachte te doen.
Verdachten zijn hierbij brutaal te werk gegaan en hebben zich, tot het moment dat de politie arriveerde, door niets laten weerhouden. Ook op het moment dat duidelijk werd dat er niet ‘slechts’ een paar personeelsleden aanwezig waren, maar in totaal 8 personen, zijn zij onverminderd doorgegaan.
Dit soort feiten zorgt voor gevoelens van onveiligheid en angst bij de slachtoffers en in de maatschappij. Slachtoffers hiervan kunnen nog lange tijd, zowel in hun privé leven als tijdens hun werk, de gevolgen hiervan ondervinden, zoals ook volgt uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan uit van een:
  • taakstraf van 60 uren voor een afpersing, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie;
  • jeugddetentie van 4 maanden voor een overval op een winkel.
Strafverzwarende omstandigheden zijn daarbij het georganiseerde karakter, de bedreiging met een wapen en de aard van het geweld. Bij een poging wordt een derde van de op te leggen straf in mindering gebracht.
Voor het voorhanden hebben van een steekwapen en/of een nep vuurwapen wordt uitgegaan van een taakstraf van 30 uren, eventueel een geldboete, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 december 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten;
- een rapportage verloop Jeugdreclassering van 3 januari 2020 en een rapportage van 7 januari 2020, uitgebracht door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
L. van de Beek heeft ter terechtzitting voornoemde rapportages en het advies toegelicht.
Verdachte heeft zich de afgelopen 6 maanden goed aan de afspraken met de jeugdreclassering gehouden. Hij heeft inmiddels een positieve dagbesteding bestaande uit school, stage, een bijbaan en activiteiten bij het buurthuis. Verdachte heeft laten zien dat hij, ook nadat het elektronisch toezicht is beëindigd, zijn dagbesteding vast kan houden. Ook heeft hij het initiatief genomen tot herstelbemiddeling en daar inmiddels aan meegewerkt. Verder heeft verdachte een positief netwerk dat hem steunt. De jeugdreclassering heeft van verdachte niet echt antwoord gekregen op de vragen die het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, oproepen. Het is nog onduidelijk waarom verdachte dit delict heeft gepleegd. De recidivekans zit met name in de beïnvloedbaarheid van verdachte. Verdachte is bereid hieraan te werken middels een SoCool training.
Er is bij verdachte nog geen persoonlijkheidsonderzoek afgenomen, hoewel dit wel wenselijk is. In plaats van een persoonlijk onderzoek is het ook mogelijk om door De Waag een diagnostiek uit te laten voeren. Uit een dergelijke onderzoek kan naar voren komen dat een behandeling nodig blijkt te zijn waaraan verdachte dan zou moeten mee te werken. Een voorwaardelijke jeugddetentie zou voor verdachte een goede stok achter de deur zijn om aan de genoemde voorwaarden mee te werken. Daarnaast is ook een taakstraf passend. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie acht Reclassering niet wenselijk omdat dit de positieve lijn die ingezet is zou doorkruisen.
E. Verboom, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij de standpunten en het advies van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 19 september 2019 een strafbeschikking is opgelegd van € 180,00. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de straf zoals deze door de officier van justitie is geëist niet in verhouding staat tot de voornoemde LOVS oriëntatiepunten, de persoon van verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte en de maatschappij dat verdachte gedetineerd komt te zitten. De voorlopige hechtenis van verdachte is al geruime tijd geschorst en een detentie zou het ingezette traject met de benodigde begeleiding en behandeling van verdachte doorkruisen en mogelijk teniet doen.
De rechtbank zal daarom een deel van de jeugddetentie, te weten 102 dagen, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de deskundigen zijn geadviseerd.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf opleggen, bestaande uit een werkstraf van 60 uren en de leerstraf SoCool, bestaande uit 40 uren. In het geval de verdachte de werkstraf en/of de leerstraf niet of niet naar behoren verricht, wordt of worden die vervangen door respectievelijk 30 dagen jeugddetentie en/of 20 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de hiervoor onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, waarbij gedreigd is met een op een vuurwapen gelijkend alarmpistool en een mes.
Gelet op de persoon van verdachte en de adviezen van de deskundigen zoals deze ter terechtzitting zijn besproken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.082,43. Dit bedrag bestaat uit € 82,43 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het aantal dagen gijzeling dient daarbij op 30 gesteld te worden.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de reiskosten in de vordering het tarief inzake strafzaken is gehanteerd, te weten 0,28 eurocent, en niet het tarief dat geldt voor letselschade, te weten 0,26 cent. Uit de stukken van het slachtoffer volgt dat de betrokken werknemers één dag vrij hebben gekregen van de werkgever. Niet duidelijk is waarom deze dag in de vordering is opgenomen nu daardoor geen schade voor de benadeelde partij is ontstaan.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman opgemerkt dat niet duidelijk is waarom wordt afgeweken van het bedrag als toegewezen in de door het slachtoffer aangehaalde uitspraak.
Voorts heeft de raadsman verzocht om bij de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende gijzeling toe te passen en een verdeling te maken waarbij één derde deel van het toe te wijzen bedrag aan verdachte wordt opgelegd en twee derde deel aan de medeverdachte. Verdachte heeft er alles aangedaan om de schade voor de benadeelde partij te beperken door mee te werken aan schadebemiddeling, waardoor de schade daadwerkelijk is beperkt en daarom minder zwaar aan verdachte is toe te rekenen.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
[A] , medewerkster slachtofferhulp, heeft ter terechtzitting namens [slachtoffer 1] de vordering nader toegelicht. De gehanteerde tarieven betreffen de tarieven die bij elke vordering worden gehanteerd. De vrije dag die men van de werkgever heeft gekregen werd niet doorbetaald door de werkgever. De gevorderde immateriële schade ligt hoger dan de vordering van [slachtoffer 2] , omdat [slachtoffer 1] recht in de loop van het wapen heeft gekeken en zij dit beeld nog steeds voor zich heeft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 2.082,43. De vordering kan dan ook tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank acht de vordering, mede gelet op de ter terechtzitting gegeven aanvulling, voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in de vordering gehanteerde tarieven.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) hoofdelijk aan verdachte opgelegd.
De rechtbank ziet, gelet op de rol die verdachte bij de overval heeft gehad en zoals hiervoor onder 8.3 is beschreven, geen aanknopingspunt om het toegewezen bedrag te verdelen tussen beide verdachten, zoals door de raadsman is verzocht.
De rechtbank zal, mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte, nu er geen aanwijzingen dat dat verdachte niet wil betalen of dat er moeilijkheden omtrent de betaling zullen ontstaan, geen vervangende gijzeling toepassen.
9.2
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.084,75. Dit bedrag bestaat uit € 234,75 materiële schade en € 1.850,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel hoofdelijk toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het aantal dagen gijzeling dient daarbij op 30 gesteld te worden.
9.2..2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de reiskosten in de vordering het tarief inzake strafzaken is gehanteerd, te weten 0,28 eurocent, en niet het tarief dat geldt voor letselschade, te weten 0,26 cent. Uit de slachtoffer stukken volgt dat men één dag vrij heeft gekregen van de werkgever. Niet duidelijk is waarom deze dag in de vordering is opgenomen nu daardoor geen schade voor de benadeelde partij is ontstaan. De post ‘kinderopvang’ is onvoldoende onderbouwd. Er is geen rekening bijgevoegd, maar enkel een afschrijving. Die afschrijving is in september 2019 gedaan, terwijl de vordering ziet op een dag in juni 2019. Bij de post die ziet op het verlof in oktober 2019 is niet het uurloon conform het salaris gehanteerd, maar heeft men het tarief in strafzaken aangehouden, dat tarief is hier echter niet van toepassing.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft de raadsman verzocht om bij de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende gijzeling toe te passen en een verdeling te maken waarbij één derde deel van het toe te wijzen bedrag aan verdachte wordt opgelegd en twee derde deel aan de medeverdachte. Verdachte heeft er alles aangedaan om de schade voor de benadeelde partij te beperken door mee te werken aan schadebemiddeling, waardoor de schade daadwerkelijk is beperkt en daarom minder zwaar aan verdachte is toe te rekenen.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
[A] , medewerkster slachtofferhulp, heeft ter terechtzitting namens [slachtoffer 2] de vordering nader toegelicht. De gehanteerde tarieven betreffen de tarieven die door slachtofferhulp altijd worden gehanteerd. De vrije dag is gelukt om het salaris op papier te krijgen, is gekozen voor het in de vordering gehanteerde tarief. De post voor de kinderopvang ziet op één dag begeleiding door slachtofferhulp. Dat was op een dag dat [slachtoffer 2] normaal gesproken niet werkt en zij moest daarom extra kosten maken voor de kinderopvang. [slachtoffer 2] is pas op een later moment door het openbaar ministerie aangemerkt als benadeelde partij. Het was voor haar toen niet meer mogelijk de oorspronkelijke rekening van de dagopvang te achterhalen, daarom is volstaan met het bijvoegen van de overschrijving van het bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 2.084,75. De vordering kan dan ook tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank acht de vordering, mede gelet op de ter terechtzitting gegeven aanvulling, voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in de vordering gehanteerde tarieven.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) hoofdelijk aan verdachte opgelegd.
De rechtbank ziet, gelet op de rol die verdachte bij de overval heeft gehad en zoals hiervoor onder 8.3 is beschreven, geen enkel aanknopingspunt om het toegewezen en te betalen bedrag te verdelen tussen beide verdachten, zoals door de raadsman is verzocht.
De rechtbank zal, mede gelet op de jonge leeftijd van verdachte, nu er geen aanwijzingen dat dat verdachte niet wil betalen of dat er moeilijkheden omtrent de betaling zullen ontstaan, geen vervangende gijzeling toepassen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot:
- een
jeugddetentie van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van
de jeugddetentie een gedeelte van 102 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
* meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een gestructureerde dagbesteding;
* meewerkt, indien de jeugdreclassering dat nodig acht, aan diagnostiek en een behandeling bij De Waag, of een soortgelijke instelling;
* indien de jeugdreclassering dat nodig acht, meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek en zich zal houden aan het eventuele advies dat uit dit persoonlijkheidsonderzoek volgt;
- waarbij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de
veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
- een
taakstraf,
bestaande uit een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- een
taakstraf,
bestaande uit een leerstraf - te weten SoCool regulier - van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de leerstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.082,43, bestaande uit
€ 82,43 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
Bepaalt dan verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd als deze reeds (door een ander) is betaald;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.082,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze wordt berekend over het bedrag van € 25,20 vanaf 4 oktober 2019, over het bedrag van € 57,23 vanaf 16 juni 2019 en over het bedrag van € 2.000,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.084,75, bestaande uit € 234,75 materiële schade en € 1.850,00 immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
Bepaalt dan verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd als deze reeds (door een ander) is betaald;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.084,75 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze wordt berekend over het bedrag van € 78,54 vanaf 14 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 15 juni 2019, over het bedrag van € 54,48 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 4,82 vanaf 19 augustus 2019, over het bedrag van € 25,29 vanaf 3 oktober 2019, over het bedrag van € 17,14 vanaf 24 januari 2020 en over het bedrag van € 1.850,00 vanaf 13 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. Y.M. Vanwersch en J.W.B. Snijders Blok, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, in of uit een winkel (drogisterij [winkel] ) gelegen aan de [adres] te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer geldbedrag(en) en/of de inhoud van de kluis en/of één of meer telefoon(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere aanwezige werknemers van de [winkel] en/of RGIS, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere aanwezige werknemers van de [winkel] en/of RGIS, gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de [winkel] binnen te gaan en/of
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of te richten op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, te tonen en/of voor te houden en/of
- dreigend de woorden toe te voegen: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en/of ‘Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS aan de arm(en) en/of het lichaam te trekken en/of te dwingen mee te lopen naar de kantoorruimte en/of het magazijn en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS te dwingen op hun knieën en/of op de grond te zitten en/of hun handen omhoog te doen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS te dwingen hun telefoon(s) op de grond te leggen en/of
- met dat vuurwapen op de kluis te slaan;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, in of uit een winkel (drogisterij [winkel] ) gelegen aan de [adres] te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere aanwezige werknemers van de [winkel] en/of RGIS, te dwingen tot de afgifte van de inhoud van de kluis en/of een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer telefoons, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of de [winkel] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
- de [winkel] binnen is/zijn gegaan,
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘Iedereen naar achteren, naar de kluis’, en/of “Mobiels, mobiels, doe de kluis open, snel, anders gebeuren er dingen’, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS aan de arm(en) en/of het lichaam heeft/hebben getrokken en/of gedwongen heeft/hebben mee te lopen naar de
kantoorruimte en/of het magazijn en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS gedwongen heeft/hebben op hun knieën en/of op de grond te zitten en/of hun handen omhoog te doen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of andere werknemers van de [winkel] en/of RGIS gedwongen heeft/hebben hun telefoon(s) op de grond te leggen en/of
- met dat vuurwapen op de kluis heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon (Samsung Galaxy S8), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
- een mes, althans een scherp en/of puntig vuurwerp, heeft/hebben getoond en/of
- die [slachtoffer 3] en/of overige aanwezige(n) de woorden heeft/hebben toegevoegd: ‘De kluis gaat open’ en/of ‘Open nu, open nu’, althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of op de borst en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij zijn telefoon in de rugzak moest doen en/of - tegen die [slachtoffer 3] en/of overige aanwezige(n) gezegd dat hij/ze op de grond moest(en) zitten en zijn/hun handen omhoog moest(en) doen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool (merk Kimar 911) voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 5 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal in het onderzoek 031RTBRAM, bestaande uit een voorgeleidingsdossier en een einddossier, opgemaakt door de Districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd pagina 1 tot en met 203. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 102.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 103.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 104.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 99.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , pagina 100.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020.