ECLI:NL:RBMNE:2020:4316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
8641843 / ME VERZ 20-103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en afwijzing van ontbindingsverzoek in arbeidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat door de werkgever op 13 mei 2020 is gegeven. De werkgever stelde dat de werknemer zich als freelancer had aangeboden bij relaties van de werkgever, wat in strijd zou zijn met het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst. De werknemer betwistte deze beschuldigingen en verzocht de kantonrechter om het ontslag nietig te verklaren.

De kantonrechter oordeelde dat de door de werkgever aangevoerde redenen voor het ontslag op staande voet niet voldoende waren om te spreken van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:678 BW. De rechter stelde vast dat de werknemer geen werkzaamheden had verricht voor of ten behoeve van relaties van de werkgever, en dat het enkele aanbieden van zijn diensten niet voldoende was om het relatiebeding te schenden. Hierdoor kon het ontslag op staande voet niet in stand blijven.

Daarnaast werd het tegenverzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet bevoegd was om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en dat de werknemer recht had op zijn achterstallige loon, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 18 september 2020
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 8641843 / ME VERZ 20-103 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens verweerder in het tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. M.E.C.P. Erven,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, tevens verzoekster in het tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. H. den Besten.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 10 juli 2020;
- het verweerschrift met producties van [verweerster] van 20 augustus 2020, tevens houdende zelfstandig voorwaardelijk ontbindingsverzoek; en
- de aanvullende producties 9 en 10 van de zijde van [verzoeker] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 september 2020. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. [verzoeker] is verschenen tezamen met zijn gemachtigde. Namens [verweerster] zijn de heer [A] en mevrouw [B] verschenen tezamen met de gemachtigde. De gemachtigde van [verzoeker] heeft een pleitnota voorgedragen.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1962, is sinds 1 juli 2019 voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] , laatstelijk als Senior Java Developer, tegen een salaris van € 3.000,00 bruto per maand, exclusief toeslagen en emolumenten.
2.2.
[verweerster] houdt zich onder meer bezig met het verlenen van consultancydiensten op het gebied van informatietechnologie en het uitlenen van personeel. [verweerster] biedt onder meer haar personeel aan bij zogenaamde brokers, waaronder [onderneming 1] ( [onderneming 1] ) en [onderneming 2] . De broker zoekt in de markt de juiste kandidaat voor de klant, zijnde de opdrachtgever van de broker.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is, naast een nevenwerkzaamhedenbeding, een relatiebeding overeengekomen, waarvan het eerste lid als volgt luidt:
“NON-RELATIEBEDING
1. Het is de Werknemer verboden om gedurende het dienstverband en tijdens een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband werkzaamheden van welke aard dan ook te verrichten in dienst van of ten behoeve van (rechts)personen met wie Werknemer tijdens het dienstverband met Werkgever een zakelijke relatie heeft onderhouden en/of met wie zij in een zodanige (precontractuele) relatie staat dat daaruit redelijkerwijze (aantoonbaar) een zakelijke relatie zou kunnen voortvloeien (prospect). De administratie van Werkgever levert dienaangaande dwingend bewijs”.
2.4.
Op 12 mei 2020 mailt [verzoeker] zijn curriculum vitae (cv) aan broker [onderneming 1] (vanaf zijn privé e-mailadres) in verband met een vacature voor een Java Engineer. Hierop reageert [onderneming 1] diezelfde dag als volgt:
“Ik heb je aangeboden voor 95 euro [voornaam van verzoeker] en houd je uiteraard op de hoogte van de voortgang. (…)”.
2.5.
Op 13 mei 2020 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. In haar brief van diezelfde dag bericht [verweerster] hieromtrent het volgende aan [verzoeker] :
“(…) De reden van het ontslag op staande voet is dat de heer [A] ten gehore is gekomen dat tijdens het dienstverband bij [verweerster] [verzoeker] zich zelf al enige tijd aanbiedt als freelancer bij relaties van [verweerster] . Om zo op freelancebasis aan de slag te gaan en ditniet mogelijkis omdat je in dienst bent bij [verweerster] . Hierdoor ontstaat contractbreuk. Je ontkent deze onrechtmatige handelingen wanneer de heer [A] je telefonisch daarover op 12 mei 2020 en nogmaals op 13 mei 2020 heeft aangesproken, terwijl [C] van [onderneming 3] en [D] van [onderneming 1] hebben bevestigd aan de heer [A] dat je jezelf als freelancer beschikbaar hebt gesteld (…). Ook heeft [C] bevestigd dat je via [onderneming 3] vorige maand al op intake bent geweest bij de [onderneming 4] . Ook een onrechtmatige handeling. Terwijl wij zelf via ons relatie netwerk jou ook aanbieden bij de [onderneming 4] . Daarmee lieg je niet alleen, daarmee loopt ook [verweerster] een opdracht mis bij de [onderneming 4] en lijdt [verweerster] hierdoor schade. Onder verwijzing naar artikel 10 NON-relatiebeding (…) is hierdoor artikel 10 geschonden.
(…)
Niet alleen heb je het relatiebeding artikel 10 geschonden. Door het mislopen van een opdracht bij de [onderneming 4] heeft [verweerster] door jouw handelen, financiële schade opgelopen, die we bij jou gaan verhalen.
(…)”.

3.Het geschil

Het verzoek van [verzoeker]
3.1.
verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om – samengevat –:
primair
1. het gegeven ontslag op staande voet van 13 mei 2020 nietig te verklaren (de kantonrechter begrijpt: het ontslag op staande voet te vernietigen);
2. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 3.000,00 bruto per maand, alsmede al het overige dat [verweerster] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de wet of andere regeling verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, vanaf 13 mei 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
3. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van 50% over de onder 2 genoemde posten;
4. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
subsidiair
5. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW van € 50.000,00 bruto;
6. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 9 BW, zijnde een bedrag van € 12.960,00 bruto;
7. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding conform artikel 7:673 BW ter hoogte van € 2.337,35 bruto;
8. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
primair en subsidiair
9. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] – samengevat – ten grondslag dat het ontslag van 13 mei 2020 een geldige dringende reden ontbeert. [verzoeker] heeft namelijk niet zijn diensten als freelancer aan relaties van [verweerster] aangeboden of heeft diensten verricht voor relaties van [verweerster] . Hij heeft evenmin een intake gehad bij de [onderneming 4] , zoals [verweerster] hem verwijt. Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is dan ook niet geschonden. Het ontslag op staande voet kan volgens [verzoeker] niet in stand blijven en de opzegging dient derhalve (primair) te worden vernietigd.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Volgens [verweerster] is – samengevat – bij aanvang van het dienstverband duidelijk aan [verzoeker] uitgelegd wat de werkwijze is van [verweerster] . Er wordt bijvoorbeeld via een broker gewerkt. [verzoeker] heeft zich bij de brokers waarmee [verweerster] samenwerkt, waaronder [onderneming 1] en [onderneming 2] , aangemeld en hij is buiten [verweerster] om, gaan onderhandelen over zaken als een uurtarief. Dit is echter geen taak behorend bij zijn functie, zodat [verweerster] het er voor houdt dat [verzoeker] dit voor zijn eigen persoonlijke onderneming doet, hetgeen zij zowel in strijd met de arbeidsovereenkomst als onrechtmatig acht.
3.4.
Op de verdere stellingen van partijen wordt in het navolgende, voor zover relevant, nader ingegaan.
Het tegenverzoek van [verweerster]
3.5.
Indien en voor zover het ontslag op staande voet geen stand houdt, verzoekt [verweerster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g dan wel h BW. Het vertrouwen van [verweerster] in [verzoeker] is gelet op het verwijtbare gedrag van [verzoeker] volledig weg, op grond waarvan samenwerking tussen partijen niet meer kan worden verlangd, aldus [verweerster] .
3.6.
[verzoeker] voert verweer.
3.7.
Op de verdere stellingen van partijen wordt in het navolgende, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
4.2.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet van 13 mei 2020 dient te worden vernietigd.
4.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.4.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak fixeert de door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden, de omvang van het debat tussen partijen, omdat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk behoort te zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werknemer moet zich immers na de mededeling kunnen beraden of hij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De beoordeling van de pas in het verweerschrift gestelde inbreuk op het nevenwerkzaam-hedenbeding blijft om die reden buiten beschouwing.
4.6.
In de ontslagbrief van 13 mei 2020 van [verweerster] aan [verzoeker] is als dringende reden vermeld dat [verzoeker] zichzelf aanbiedt als freelancer bij twee relaties van [verweerster] . Zo heeft [verzoeker] , volgens [verweerster] , ook een intake gehad bij de [onderneming 4] . [verweerster] beschouwt dit als onrechtmatig handelen van [verzoeker] te kwalificeren als een inbreuk op artikel 10 van de arbeidsovereenkomst.
4.7.
De kantonrechter overweegt allereerst dat de door [verweerster] aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende redenen geen inbreuk opleveren op het in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Reeds op die grond kan het ontslag op staande voet geen stand houden. Wil daar namelijk sprake van zijn dan dient [verzoeker] , gedurende het dienstverband en tijdens een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband, werkzaamheden van welke aard dan ook, te verrichten in dienst van of ten behoeve van (kortgezegd) relaties van [verweerster] . Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht voor of ten behoeve van relaties van [verweerster] , zodat van een schending van artikel 10 strikt genomen geen sprake is.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verweerster] nog aangevoerd dat [verzoeker] een aanvang heeft gemaakt om elders te gaan werken en dat het enkele feit dat [verzoeker] zich aanbiedt voldoende is om het relatiebeding te schenden. Ook zou de bedoeling van partijen zijn dat [verzoeker] niet alleen geen werkzaamheden verricht bij relaties, maar daar ook niet aan begint. Deze uitleg die [verweerster] aan artikel 10 wenst te geven, in de zin dat daarmee ook wordt bedoeld dat het aanbieden van werkzaamheden schending oplevert van het relatiebeding, volgt de kantonrechter niet. Nog daargelaten of [verzoeker] een aanvang heeft genomen met het verrichten van werkzaamheden voor of ten behoeve van relaties van [verweerster] (waarover hierna meer), had het op de weg van [verweerster] gelegen om, als opsteller van de bepalingen in de arbeidsovereenkomst, het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst op dit punt ruimer te formuleren.
4.8.
Voor zover de verweten onrechtmatige gedragingen van [verzoeker] als zelfstandige grond voor het ontslag op staande voet moet worden aangemerkt, hetgeen niet zonder meer uit de ontslagbrief is af te leiden, gelet op bovenstaande overweging, is het volgende van belang. Het ligt op de weg van [verweerster] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de door [verweerster] meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden. Volgens [verweerster] kan uit de e-mailwisseling van 12 mei 2020 tussen [verzoeker] en [onderneming 1] worden afgeleid dat [verzoeker] op persoonlijke titel, buiten [verweerster] om, een opdracht tracht te genereren. Zo heeft [verzoeker] een cv opgesteld buiten het format van [verweerster] om, waarbij zijn eenmanszaak op het voorblad genoteerd staat. Daarnaast heeft hij zijn cv via zijn privé e-mailadres aan [onderneming 1] gestuurd. [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij zijn cv aan [onderneming 1] heeft gestuurd, maar dit zou volgens hem na contact tussen de heer [A] van [verweerster] en [onderneming 1] zijn gebeurd. Over zaken als uurtarief verwijst hij door naar [verweerster] . Hoewel de nodige vraagtekens geplaatst kunnen worden bij deze mailwisseling van 12 mei 2020, is het naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat [verzoeker] hiermee onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld, te meer omdat het kennelijk een gebruikelijke gang van zaken is dat werknemers van [verweerster] ook hun privé emailadres gebruiken voor zakelijke mails, hetgeen de heer [A] ter zitting ok heeft verklaard. Voorts heeft [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] bij meerdere partijen is aangeboden, buiten medeweten van [verweerster] om, hetgeen [verweerster] heeft vernomen van haar broker de heer [E] van [onderneming 2] . [verzoeker] heeft ter zitting hierover verklaard de heer [E] niet te kennen en daar derhalve geen contact mee te hebben gehad. Verdere onderbouwing van haar stelling heeft [verweerster] niet geleverd, zodat niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] op persoonlijke titel en buiten het belang van [verweerster] om, heeft gepoogd opdrachten voor zichzelf te verwerven. Ditzelfde geldt voor de gestelde, maar weersproken, intake bij de [onderneming 4] . Het door [verweerster] gestelde maar onvoldoende onderbouwde onrechtmatige handelen levert derhalve ook geen zelfstandige dringende reden op.
4.9.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen. De verzochte vernietiging zal worden toegewezen.
4.10.
De loonvordering van [verzoeker] is dientengevolge eveneens toewijsbaar.
4.11.
Nu vast staat dat [verweerster] het aan [verzoeker] toekomende achterstallige loon
niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de wettelijke verhoging die [verweerster] verschuldigd is, worden gematigd tot 20%.
4.12.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.13.
[verweerster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 499,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde.
4.14.
Ook de door [verzoeker] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar.
4.15.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.
Het tegenverzoek van [verweerster]
4.16.
Nu het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen en het ontslag op staande voet derhalve geen stand houdt, wordt toegekomen aan het tegenverzoek van [verweerster] gebaseerd op de g- en de h-grond.
4.17.
Uit artikel 7:669 aanhef en lid 3 sub g BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Beoordeeld dient te worden of er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Hierbij moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dat sprake is van een zodanig zware en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding dat geen objectiveerbare termen aanwezig zijn om aan te nemen dat deze arbeidsverhouding kan worden voortgezet.
4.18.
Uit de door [verweerster] gestelde, maar door [verzoeker] betwiste, gedragingen van [verzoeker] kan, onder verwijzing naar het hiervoor overwogene, naar het oordeel van de kantonrechter geen verstoorde arbeidsverhouding worden aangenomen. Niet valt in te zien dat partijen, al dan niet na mediation, niet met elkaar verder zouden kunnen.
4.19.
[verweerster] heeft haar verzoek tevens gebaseerd op de h-grond in artikel 7:669 lid 3 BW. Deze ontslaggrond geldt als een zogenoemde 'vangnetbepaling' voor omstandigheden die niet vallen onder de andere ontslaggronden maar wel van dien aard zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de onderbouwing van de h-grond door [verweerster] bestaat enkel uit de feiten en omstandigheden die ter onderbouwing van de hiervoor aangedragen ontslaggrond alsmede ter verweer in het verzoek zijn aangevoerd. Die feiten en omstandigheden zijn reeds onvoldoende gebleken om het ontslag te kunnen dragen. De h-grond is niet bedoeld om te worden gebruikt ter reparatie van een onvoldoende onderbouwde ontslaggrond. Dat leidt tot het oordeel dat het ontbindingsverzoek ook op deze grond dient te worden afgewezen.
4.20.
[verweerster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil, omdat [verzoeker] ter zake geen zelfstandige proceshandelingen heeft verricht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van [verzoeker]
5.1.
vernietigt het op 13 mei 2020 aan [verzoeker] door [verweerster] verleende ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 3.000,00 bruto per maand alsmede al het overige dat [verweerster] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, de wet of andere regeling aan [verzoeker] verschuldigd is of zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, met ingang van 13 mei 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% over het salaris over de periode vanaf 13 mei 2020 berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige salaris over de periode vanaf 13 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 499,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
in het tegenverzoek van [verweerster]
5.6.
wijst het verzochte af;
5.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.