ECLI:NL:RBMNE:2020:4315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
NL19.4174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schadevergoeding en toestemming voor verkoop van wijnflessen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van [verweerster], de bestuurder van [bedrijfsnaam 1], voor schadevergoeding aan [eiseres] B.V. De rechtbank had eerder op 16 oktober 2019 geoordeeld dat [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk was voor een schadevergoeding van € 109.670 aan [eiseres]. [Eiseres] heeft [verweerster] ook aansprakelijk gesteld, maar de rechtbank moest nu beoordelen of [verweerster] toestemming had gekregen van [A], de bestuurder van [eiseres], om de wijnflessen van [eiseres] te verkopen zonder deze eerst terug te kopen. De rechtbank heeft getuigen gehoord, waaronder [verweerster] zelf en zijn echtgenote, en heeft vastgesteld dat [verweerster] heeft bewezen dat hij toestemming heeft gekregen van [A] om de wijnflessen te verkopen. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van [A] en zijn echtgenote kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaring van [verweerster] geloofwaardig was. De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van [eiseres] afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.4174
Vonnis van 7 oktober 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat E.R. Jonker,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat C.D.R. Schoonderbeek te Soest.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 16 oktober 2019
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 maart 2020
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 juli 2020
  • de conclusie na getuigenverhoor van [verweerster]
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is beslist dat vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.
In het vonnis van 16 oktober 2019 is [bedrijfsnaam 1] , de vennootschap waarvan [verweerster] de enige bestuurder is, veroordeeld om aan [eiseres] schadevergoeding ter hoogte van € 109.670 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Naast [bedrijfsnaam 1] heeft [eiseres] ook [verweerster] aansprakelijk gesteld voor dezelfde schade, in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1] . [eiseres] , waarvan [A] de enige bestuurder is, heeft die vordering gebaseerd op drie verschillende grondslagen voor bestuurdersaansprakelijkheid (onrechtmatige daad). Ten aanzien van twee daarvan heeft de rechtbank in het vonnis van 16 oktober 2019 beslist dat die niet slagen. De derde grondslag is diefstal (verduistering) van de 39.880 wijnflessen van [eiseres] door [bedrijfsnaam 1] , die feitelijk zou zijn uitgevoerd door [verweerster] . Daarvoor heeft de rechtbank [verweerster] opgedragen om te bewijzen dat hij toestemming van [eiseres] ( [A] ) heeft gekregen om namens [bedrijfsnaam 1] de wijnflessen te verkopen zonder deze eerst van [eiseres] terug te kopen tegen vergoeding van € 2,75 per fles. Als hij dat bewijs levert is hij namelijk niet aansprakelijk.
2.2.
Op verzoek van [verweerster] zijn vervolgens als getuigen gehoord [verweerster] zelf en zijn echtgenote, mw. [B] (hierna: de echtgenote van [verweerster] ). Aanvankelijk wilde [verweerster] ook zijn boekhouder, de heer [C] (hierna: [C] ), als getuige horen, maar dat is niet doorgegaan omdat de gezondheid van [C] dat niet toeliet. In plaats daarvan heeft [verweerster] een schriftelijke verklaring van [C] , gedateerd 23 december 2019, in het geding gebracht. Vervolgens zijn op verzoek van [eiseres] in het kader van het tegenverhoor als getuigen gehoord [A] , zijn echtgenote mw. [D] (hierna: de echtgenote van [A] ) en de heer [E] (hierna: [E] ). [E] is vroeger bevriend geweest met [A] en [verweerster] , en heeft in 2009 geld geleend aan [verweerster] .
De inhoudelijke beoordeling
2.3.
In het vonnis van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank op grond van verschillende omstandigheden geoordeeld dat [verweerster] de schijn tegen had, maar dat de rechtbank niet uitsloot dat hij wel toestemming van [A] heeft gekregen. Nu, nadat de getuigen zijn gehoord, is de rechtbank van oordeel dat [verweerster] heeft bewezen dat [A] hem namens [eiseres] toestemming heeft gegeven om de wijnflessen te verkopen zonder deze eerst van [eiseres] terug te kopen tegen vergoeding van € 2,75 per fles. De rechtbank licht dit hieronder toe.
2.4.
In de schriftelijke verklaring van [C] van 23 december 2019 staat een passage die in het voordeel van [verweerster] kan worden uitgelegd. De rechtbank laat die schriftelijke verklaring echter buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of [verweerster] toestemming heeft gekregen van [A] . Op 17 augustus 2020 heeft [C] namelijk door middel van een brief aan [verweerster] en de rechtbank laten weten dat hij zijn schriftelijke verklaring introk. Een reden daarvoor heeft [C] niet gegeven. Of deze intrekking betekent dat de inhoud van die schriftelijke verklaring niet klopt, weet de rechtbank ook niet.
2.5.
Wat betreft de verklaring van de echtgenote van [A] stelt de rechtbank vast dat deze niets bevat dat op relevante onderdelen de verklaring van haar man bevestigt, of aanleiding geeft om aan de juistheid van de overige getuigenverklaringen te twijfelen. De getuigenverklaring van de echtgenote van [A] blijft daarom verder onbesproken.
2.6.
[A] heeft in 2017 een herseninfarct gehad. Als getuige heeft hij echter op
3 juli 2020 verklaard dat zijn geheugen nog prima is. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gekregen dat dit niet klopt en gaat er daarom vanuit dat [A] zich de relevante gebeurtenissen nog goed kan herinneren.
2.7.
[A] heeft verklaard dat hij [verweerster] nooit toestemming heeft gegeven om de wijnflessen van [eiseres] te verkopen of te leveren zonder eerst € 2,75 per fles aan [eiseres] te betalen.
2.8.
[verweerster] heeft het volgende verklaard. Omstreeks 2 februari 2010 heeft hij tegen [A] gezegd dat ‘zijn’ wijnflessen (dat wil zeggen die van [eiseres] ) zouden moeten worden verkocht omdat anders ‘het hek dicht zou moeten’. [A] heeft toen zoiets gezegd als ‘Dat moet dan maar.’ [verweerster] heeft toen met [A] besproken dat hij die flessen zou gaan verkopen zonder daarvoor eerst € 2,75 per fles aan [eiseres] te betalen.
2.9.
Deze getuigenverklaring van [verweerster] worden ondersteund door andere verklaringen en omstandigheden, die hieronder worden besproken.
2.10.
Vast staat dat de financiële situatie van [bedrijfsnaam 1] en van [bedrijfsnaam 2] op
2 februari 2010, toen [bedrijfsnaam 1] € 109.076 aan [eiseres] had moeten betalen maar dat niet heeft gedaan, slecht was. Vast staat ook dat [verweerster] deze slechte financiële situatie omstreeks
2 februari 2010 met [A] heeft besproken. [A] en [verweerster] hebben dat namelijk allebei verklaard.
2.11.
Uit de getuigenverklaringen van [A] , [verweerster] en zijn echtgenote blijkt dat [A] in 2010 en ook in de jaren daarna diverse malen bij [verweerster] thuis besprekingen met [verweerster] heeft gevoerd over de financiële situatie van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . Ook blijkt uit die verklaringen dat [A] en [verweerster] voor en/of na die besprekingen regelmatig ook even gezamenlijk met de echtgenote van [verweerster] hebben gesproken. Zij heeft het volgende verklaard. Zij had vernomen dat [A] haar man omstreeks 2 februari 2010 toestemming had gegeven om de wijnflessen van [eiseres] te verkopen. Zij wist niet meer of zij aanwezig is geweest bij het gesprek waarin die toestemming is gegeven, maar zij kon zich nog wel herinneren dat ze aanwezig is geweest bij een gesprek tussen haar man en [A] , waarin zij aan dat eerdere gesprek refereerden. De reden voor die toestemming was dat haar man bijna failliet was maar dat hij wel de contacten had om de wijnflessen te kunnen verkopen.
2.12.
[verweerster] heeft in twee e-mails aan [A] benadrukt dat [A] hem toestemming had gegeven voor het verkopen van de wijnflessen van [eiseres] . Het gaat om de e-mails van [verweerster] van 7 juni 2014 en 18 februari 2018 (zie ook het vonnis van 16 oktober 2019, randnummers 3.18 en 3.26). In de e-mail van [verweerster] aan [A] van 7 juni 2014 staat:
‘Ik heb je ook in 2011 gevraagd hoe te handelen als wij deze flessen niet kunnen verkopen jij ons toestemming hebt gegeven (ook per mail) om toch maar door te gaan met de flessen die als onderpand dienden en de lopende kosten te kunnen betalen. Temeer omdat dan de hele verkoop stil zou liggen en het ‘hek’ sowieso konden sluiten met alle gevolgen van dien.’
2.13.
[A] heeft [verweerster] in de periode van 2014 tot en met 2018 diverse
e-mails gestuurd. Als [A] inderdaad geen toestemming had gegeven zou het voor de hand hebben gelegen dat hij op de mededelingen van [verweerster] over toestemming per e-mail had gereageerd met ‘Ik heb jou nooit toestemming gegeven!’ of iets dergelijks, maar dat blijkt nergens uit.
2.14.
Nadat de rechter [A] op de inhoud van de e-mail van [verweerster] van 7 juni 2014 had gewezen, heeft [A] verklaard dat hij meteen daarop per e-mail heeft gereageerd met de mededeling dat hij die toestemming niet had gegeven. In zijn conclusie na getuigenverhoor heeft [A] echter geen e-mail met een dergelijke inhoud in het geding gebracht. [A] heeft ook niet gesteld dat hij bepaalde e-mails uit zijn jarenlange correspondentie met [verweerster] is kwijtgeraakt, en het is ook niet aannemelijk. [A] heeft namelijk diverse e-mails aan en van [verweerster] in het geding gebracht, waaronder de hierboven beschreven e-mail van 7 juni 2014. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank de verklaring van [A] over de mail die hij meteen zou hebben geschreven in reactie op de mail van [verweerster] van 7 juni 2014, niet geloofwaardig.
2.15.
[A] heeft verklaard dat hij in 2014 nog niet wist dat [verweerster] de wijnflessen van [eiseres] had verkocht en dat hij dat pas in 2017 of zoiets heeft gehoord, maar dat is onmogelijk, gelet op het hierboven weergegeven citaat uit de e-mail van [verweerster] van 7 juni 2014. [A] heeft ook verklaard dat het [E] was die hem had verteld dat [verweerster] de wijnflessen van [eiseres] had verkocht. Volgens [E] klopt dat echter niet en was het juist [A] die hem, op enig moment na 2015, heeft verteld dat [verweerster] zijn wijnflessen had verkocht zonder daarvoor te betalen. [E] was hierover stellig en niet gesteld of gebleken is dat [E] er enig belang bij heeft gehad om niet de waarheid te spreken. Daarom vindt de rechtbank de verklaring van [A] ook op dit punt niet geloofwaardig.
Slot
2.16.
Op grond van het geheel van de hiervoor onder 2.5, 2.6 en 2.8 tot en met 2.15 genoemde omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat [A] in 2010 of 2011 toestemming aan [verweerster] heeft gegeven om de wijnflessen van [eiseres] te verkopen en te leveren zonder daarvoor eerst de afgesproken vergoeding te betalen. De rechtbank realiseert zich dat [verweerster] in de loop van deze procedure verschillende ongeloofwaardige standpunten heeft ingenomen. Wat betreft de toestemming vindt de rechtbank echter in de hierboven beschreven omstandigheden voldoende overtuiging voor de juistheid van de stellingen van [verweerster] op dit specifieke onderdeel. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de rechtbank de verklaring van [A] over een paar belangrijke aspecten niet geloofwaardig vindt (zie 2.14 en 2.15).
2.17.
Het moment waarop [A] toestemming heeft gegeven blijft voor de rechtbank onduidelijk. [verweerster] heeft daarover wisselende verklaringen heeft afgelegd. Eerst (in zijn verweerschrift) zei hij dat hij die had gekregen in november 2010, daarna (tijdens de eerste zitting) in 2011, en als getuige heeft hij verklaard dat hij begin 2010 toestemming heeft gekregen. De rechtbank weet niet waarom [verweerster] op dit punt zo ‘draait’ maar sluit niet uit dat [verweerster] al een aantal van de bijna 40.000 wijnflessen van [eiseres] is gaan verkopen voordat hij daarvoor toestemming had gekregen van [A] . Als getuige heeft hij namelijk verklaard dat het ‘eind 2009/begin 2010’ zal zijn geweest dat hij is begonnen met het verkopen van de wijnflessen van [eiseres] . Ook een opmerking in een e-mail van [A] aan [verweerster] van (eveneens) 7 juni 2014 wijst in die richting. Daarin staat namelijk:
‘Toen ik merkte, dat je deze flessen wijn - zonder mij daarvan in kennis te stellen - naar een andere opslag hebt verplaatst cq hebt verkocht, heb je mij een garantie door [bedrijfsnaam 2] toegezegd, […].’Die garantie is verstrekt op 29 oktober 2010. [eiseres] ( [A] ) heeft overigens geen enkele (logische) verklaring voor gegeven voor de toevoeging ‘cq hebt verkocht’.
2.18.
Het antwoord op de vraag of [verweerster] al wijnflessen van [eiseres] is gaan verkopen voordat hij daarvoor toestemming van [A] had gekregen, kan echter in het midden blijven. Want ook als [verweerster] dat heeft gedaan brengt het feit dat [A] toestemming heeft gegeven mee dat [verweerster] niet een zodanig ernstig verwijt kan worden gemaakt dat hij naast [bedrijfsnaam 1] persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [eiseres] .
Proceskosten
2.19.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op:
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
6.828,00(4,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 6.909,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 6.909,00,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
Coll: HB/4727