ECLI:NL:RBMNE:2020:4314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
508809 HA RK 20-229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; weigering uitstel zitting; geen vooringenomenheid

Op 10 september 2020 heeft verzoeker mr. E.M. de Stigter gewraakt in een civiele procedure. De wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan over dit wrakingsverzoek. Verzoeker stelde dat zijn recht op een eerlijk proces was geschaad door de weigering van de rechter om de mondelinge behandeling uit te stellen. Hij voerde aan dat hij onvoldoende tijd had gehad om zijn verdediging voor te bereiden en dat er geen redelijke termijn was voor het beantwoorden van zijn vragen. Daarnaast stelde hij dat de rechter in strijd met de Grondwet en het EVRM had gehandeld door getuigen niet op te roepen.

De rechter verweerde zich door te stellen dat de griffier tijdig had gereageerd op verzoekers vragen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn verzoek tijdig had ingediend, maar dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter onpartijdig wordt geacht totdat het tegendeel is bewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg zij de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker in de onderliggende zaak dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 508809 HA RK 20-229
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 9 oktober 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 10 september 2020 mr. E.M. de Stigter (verder te noemen: de rechter) gewraakt in de zaak met rolnummer 8405758 UC EXPL 20-2207. De eisende partij in laatstgenoemde procedure (verder te noemen eisende partij) heeft op 18 september 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.2.
De mondelinge behandeling van dit verzoek is bepaald op 25 september 2020. Verzoeker, de rechter en de eisende partij zijn, met bericht van verhindering, niet op de zitting verschenen.
1.3.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zijn recht op een eerlijk proces is geschaad, met de weigering van de rechter om de mondelinge behandeling van 10 september 2020 uit te stellen. Door de late beantwoording van door hem gestelde vragen heeft verzoeker, naar zijn stelling, zijn verdediging niet goed voor kunnen bereiden. Door de griffier is niet gereageerd op zijn brief van 20 mei 2020 en pas op 8 september 2020 op zijn brief van 3 juli 2020. Nu de zaak op 10 september 2020 ter zitting zou worden behandeld, is geen redelijke termijn voor de beantwoording van vragen in acht genomen. Voorts is, zo stelt verzoeker, door de rechter in strijd gehandeld met de Grondwet en het EVRM door op voorhand het oproepen van getuigen te verbieden. Verzoeker heeft geen vertrouwen meer in de rechtbank Midden-Nederland en hij verzoekt de verdere behandeling over te dragen aan een andere rechtbank.
2.2.
De rechter berust niet in de wraking. Zij voert aan dat de brief van verzoeker van 20 mei 2020 bij e-mail van 18 juni 2020 door de griffier is beantwoord. Verzoeker heeft op laatstgenoemde datum op deze e-mail gereageerd. Het horen van getuigen is, zo heeft de griffier verzoeker op instructie van de rechter op 8 september 2020 meegedeeld, eerst mogelijk als de rechter, nadat de behandeling heeft plaatsgevonden, heeft beslist dat er getuigen gehoord moeten worden. Uit de e-mail van 8 september 2020, zijnde de enige e-mail waar de rechter bij betrokken was, blijkt geen (gerechtvaardigd vermoeden van) vooringenomenheid.
2.3.
Verzoeker heeft op 23 september 2020 nog naar voren gebracht dat de visie van de eisende partij niet aan de orde is in het wrakingsverzoek. Hij deelt de mening van de rechter verder niet omdat hij sommige correspondentie niet kent.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft ingediend.
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter(s) schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke
vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
Niet is gesteld of gebleken van een persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
3.5.
Met betrekking tot de objectieve aspecten van onpartijdigheid overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat niet alleen de inhoud van de e-mail van 8 september 2020 voor verantwoordelijkheid van de rechter komt. Ook de voorafgaande berichtgeving door de griffier valt onder de verantwoordelijkheid van de rechter.
3.7.
Verzoeker heeft bij e-mail van 20 mei 2020 het volgende aan de griffier geschreven: “
Ik wil verzoeken om nog 4 weken uitstel. Ivm de huidige omstandigheden hebben wij nog niet alle stukken binnen. Daarnaast wil ik diverse betrokkenen horen, zoals de vloerenlegger en medewerkers van de [bedrijf] alsmede de monteurs van het verwarmingsysteem. Aangezien wij een tegenvordering hebben op mevr. [A] wil ik de rechtbank verzoeken of het toegestaan is deze vordering zelf in te dienen of dat volstaan moet worden met het aanstellen van een advocaat, welke wij nog niet hebben.” Uitstel voor het nemen van de conclusie van antwoord is daarop op 20 mei 2020 verleend tot 17 juni 2020.
3.8.
Bij e-mail van 17 juni 2020 schrijft verzoeker het volgende aan de griffier: “
Er is uitstel verleend inzake bovenvermelde zaak tot 8 juli.
Ik heb verzocht aan de rechtbank;
getuigenverhoor/comparitie van partijen
instellen van een vordering.
U heeft zich beperkt tot het geven van uitstel echter ik heb geen inhoudelijke reactie gekregen op mijn vragen.
Graag heb ik ook een antwoord op mijn 2 vragen.
3.9.
Bij e-mail van 18 juni 2020 schrijft de griffier het volgende aan verzoeker: “
Bij brief van 20 mei jl. is u uitstel verleend tot 17 juni. Dat was gister. Ik begrijp dat u nu niet direct uw stukken kunt indienen. U kunt nog een laatste uitstel van één week krijgen. Ik verzoek u op deze mail te reageren om aan te geven of u dat wilt. Daarnaast heeft u gevraagd of het nodig is om een advocaat te hebben voor in stellen van een tegenvordering. Dit is niet nodig. U moet uw tegenvordering wel instellen bij de reactie op de dagvaarding (de conclusie van antwoord). Dat kan later in de procedure niet meer.
3.10.
Bij e-mail van 18 juni 2020 schrijft verzoeker aan de griffier: “
Ja 1 week uitstel is akkoord.
3.11.
Bij brief van 2 juli 2020 heeft de rechter aangekondigd dat zij voornemens is een mondelinge behandeling te bepalen. Daartoe worden de verhinderdata van partijen opgevraagd.
3.12.
Bij brief van 29 juli 2020 is aan partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling is bepaald op 10 september 2020. Verder is meegedeeld dat de mondelinge behandeling in beginsel niet wordt uitgesteld.
3.13.
Bij e-mail van 3 september 2020 schrijft verzoeker aan de griffier: “
Op 10 september as is er comparitie van partijen. Helaas moet ik een advocaat inschakelen omdat de wederpartij een vermeerdering van eis heeft ingediend en ik mijn tegenvordering alleen door een advocaat kan laten indienen. Mijn advocaat is helaas verhinderd en hij heeft aangegeven voor nu niet genoeg tijd te hebben om te reageren en zich voor te bereiden. Daarnaast is het zo dat ik getuigen wil laten oproepen voor deze zitting en aan het secretariaat geschreven heb dat ik dit wil. Tot nu toe heb ik hier geen enkel antwoord op gehad. Ik verzoek u daarom om de zaak voor 2 weken aan te houden zodat ik alsnog in mijn juiste verdediging kan voorzien.
3.14.
Bij e-mail van 8 september 2020 schrijft de griffier het volgende aan verzoeker: “
In reactie op uw e-mail van 3 juli jl. bericht ik u als volgt. Er heeft zich in uw zaak geen advocaat gesteld en de zitting is na het opvragen van uw verhinderdata gepland. Zoals aangegeven in de uitnodiging zal er daarom in beginsel geen uitstel worden verleend. U geeft in uw e-mail aan dat u een advocaat moet inschakelen omdat er een vermeerdering van eis is ingediend en u uw tegenvordering alleen door een advocaat kan laten indienen. Dit zijn geen redenen om de zitting nu al niet door te laten gaan. U kunt dat met de rechter op de zitting bespreken. U heeft verder aangegeven dat u getuigen wil oproepen voor de zitting. Dat is niet mogelijk. Pas als de rechter heeft beslist dat er getuigen gehoord moeten worden, bijvoorbeeld omdat u een bepaalde stelling moet bewijzen, zullen er op een andere zitting getuigen worden gehoord. De zitting van 10 september a.s. gaat dus door.
3.15.
Verzoeker heeft de rechter daarop gewraakt.
3.16.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoeker heeft in zijn e-mails van 20 mei 2020 en 17 juni 2020 zijn vragen aan de griffier voorgelegd. Hij verzoekt om een getuigenverhoor dan wel comparitie van partijen en informeert naar de noodzaak tot het inschakelen van een advocaat voor het indienen van een tegenvordering.
3.17.
Op 2 juli 2020 is aan verzoeker meegedeeld dat een mondelinge behandeling bepaald zou worden. Hiermee is de eerste vraag van verzoeker beantwoord. Verzoeker heeft, blijkens de opgave van verhinderdata, ook van deze brief kennis genomen.
3.18.
De griffier heeft verder bij e-mail van 18 juni 2020 op de vraag met betrekking tot het inschakelen van een advocaat gereageerd. Blijkens de reactie van verzoeker hierop met betrekking tot het uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord, heeft hij in ieder geval kennis kunnen nemen van de beantwoording van de tweede vraag door de griffier. Verzoeker gaat vervolgens in zijn e-mail van 3 september 2020 uit van de onjuiste aanname dat alleen een advocaat een tegenvordering in kan dienen.
3.19.
De door verzoeker gestelde vragen zijn, anders dan verzoeker voorstaat, derhalve tijdig beantwoord door de griffier. Zelfs al zou niet tijdig door de griffier op de vragen van verzoeker zijn gereageerd, dan brengt dit bovendien niet zonder meer met zich mee dat de rechter vooringenomen zou zijn.
3.20.
De rechter heeft in de e-mail van 8 september 2020 laten weten dat het horen van getuigen in deze fase van de procedure nog niet aan de orde was. Daargelaten of dit moet worden aangemerkt als een uitleg van de procedure of als een procesbeslissing, over de juistheid hiervan komt de wrakingskamer geen oordeel toe. Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsrniddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de rechter onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. De Hoge Raad heeft wel één uitzondering geformuleerd. Als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen — niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, zou daarin een grond voor wraking kunnen liggen. Dat hiervan sprake is, is niet als grond voor het wrakingsverzoek naar voren gebracht en overigens ook niet gebleken.
3.21.
Verzoeker heeft, nadat hij op 29 juli 2020 op de hoogte raakte van de geplande datum voor de mondelinge behandeling (10 september 2020), op 3 september 2020 uitstel verzocht. De rechter heeft dit verzoek bij e-mail van 8 september 2020 afgewezen onder opgaaf van redenen. Ook deze beslissing moet worden aangemerkt als een procesbeslissing, waarvoor het hiervoor weergegeven beoordelingskader geldt. Dat de motivering van deze beslissing naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, is ook hier niet als grond voor het wrakingsverzoek naar voren gebracht en overigens ook niet gebleken.
3.22.
De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de teamvoorzitter van de afdeling civiel recht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met rolnummer 8405758 UC EXPL 20-2207 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.F. Haeck, voorzitter, R.M. Berendsen en
R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.