ECLI:NL:RBMNE:2020:4312

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening medische urgentie woningzoekende

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die medische urgentie had aangevraagd voor een woning. Verzoekster, die sinds 21 april 2015 in een flatwoning op de vierde verdieping zonder lift woont, heeft medische klachten die haar belemmeren in het dagelijks functioneren, vooral door rugklachten en bekkenproblematiek. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, heeft haar op 23 april 2020 een medische urgentie toegekend voor een appartement vanaf de eerste verdieping met lift, maar verzoekster is het niet eens met het zoekprofiel dat aan deze urgentie is verbonden.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 27 juli 2020, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 30 september 2020 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij ze aangaf dat haar klachten zijn verergerd en dat ze een woning op de begane grond wenst. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het advies van de medisch adviseur van Treve zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de conclusies logisch zijn. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd dat haar situatie zodanig is veranderd dat verweerder niet op dit advies mocht baseren.

De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het beroep van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De belangen van verzoekster zijn niet zodanig zwaarwegend dat de voorlopige voorziening moet worden getroffen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3047
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. M. Rotgans ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht , verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hofstee ).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster een medische urgentie toegekend voor een appartement vanaf de eerste verdieping met lift in de regio Utrecht voor de periode van 23 april 2020 tot 23 oktober 2020.
Bij besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2020 via een Skype-verbinding. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster woont sinds 21 april 2015 in een flatwoning op de vierde verdieping, zonder lift. Zij heeft een verzoek om urgentie gedaan op medische gronden, omdat zij last heeft van onderrugklachten en bekkenproblematiek. Hierdoor heeft ze moeite met (trap)lopen en met het tillen en verzorgen van haar kinderen. De klachten zijn verergerd door de zwangerschap van haar derde kind. Verweerder heeft bij besluit van 23 april 2020 een medische urgentie toegekend voor een appartement vanaf de eerste verdieping met een lift in de regio Utrecht . Dit heeft verweerder gedaan op basis van een advies van zijn medisch adviseur van Treve van 15 april 2020. Deze arts heeft na onderzoek geconcludeerd dat traplopen voor verzoekster vanwege haar klachten een probleem is en dat zij daarom op korte termijn zal moeten verhuizen naar een gelijkvloerse woning, met bij voorkeur een inloopdouche. Verzoekster heeft bezwaar ingesteld tegen het besluit van verweerder, maar dit heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Gronden verzoek
2. Verzoekster kan zich niet verenigen met het zoekprofiel, dat hoort bij de aan haar verleende urgentie. Zij wil graag een woning op de begane grond. De rugpijnklachten van verzoekster zijn sinds de verlening van de urgentie verergerd, wat heeft geleid tot beperkingen in haar dagelijks functioneren en de zorg voor haar kinderen. Verzoekster verwijst hiertoe naar een verklaring van haar huisarts van 10 augustus 2020. Als aan verzoekster een woning op de begane grond wordt toegewezen, dan zal haar gevoel van onmacht om voor haar kinderen te zorgen in sterke mate verminderen. Ook zijn de klachten van verzoekster verergerd doordat de pijn uitstraalt naar haar benen, wat volgt uit het journaal van de huisarts van 4 augustus 2020. Hierdoor dient het lopen van verzoekster tot een minimum te worden beperkt. Het gebruik van de lift om de kinderen buiten te laten spelen is voor verzoekster een te zware belasting. Verder betoogt verzoekster dat verweerder in zijn beslissing te weinig rekening heeft gehouden met het feit dat zij niet alleen moeite heeft met traplopen, maar ook met lopen. Hiertoe verwijst verzoekster naar de verklaring van de fysiotherapeut van 13 januari 2020. Op basis van de klachten van verzoekster is volgens haar sprake van een incidentele noodsituatie, waardoor verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule.
Wettelijk kader
3. In artikel 2.5.3, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (de Verordening) is bepaald dat urgent woningzoekenden op sociale, medische, mantelzorg- of maatschappelijke gronden, met hun status ‘urgent’ uitsluitend kunnen reageren op het regionale aanbod van appartementen vanaf de eerste verdieping. In geval van een urgentie op medische en mantelzorg gronden kan hiervan worden afgeweken indien in het advies van de adviseur als bedoeld in artikel 2.5.2 lid 1c van de Verordening uitdrukkelijk een ander woningtype wordt geadviseerd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder het advies van een deskundige, zoals in dit geval de medisch adviseur van Treve , alleen mag opvolgen als het op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk is en de conclusie kan dragen. Dat betekent dat er bijvoorbeeld geen tegenstrijdigheden in het advies mogen staan en dat de conclusies van het advies logisch volgen op wat er daarvoor is vastgesteld. Het is aan verzoekster om met argumenten aan te geven waarom de inhoud van een advies onjuist is of waarom er iets anders mis mee is. Dit dient verzoekster te onderbouwen met stukken en eventueel met een advies van een andere deskundige (een contra-expertise).
6. De voorzieningenrechter vindt dat het advies van Treve zorgvuldig tot stand is gekomen. Het is naar inhoud inzichtelijk en kan de conclusie dragen. Uit het advies volgt dat de adviseur in zijn beoordeling de medische informatie heeft betrokken die verzoekster heeft overgelegd, namelijk het verslag van de huisarts van 30 december 2019, het verslag van de fysiotherapeut van 13 januari 2020 en het verslag van het rugcentrum van 7 februari 2020. In het rapport staat dat de medische informatie beoordeeld is, en uit de overwegingen in het rapport blijkt ook dat er met deze verslagen rekening is gehouden. Dat onvoldoende rekening is gehouden met het verslag van de fysiotherapeut omdat in dit verslag staat dat verzoekster niet alleen moeite heeft met traplopen maar ook met lopen volgt de voorzieningenrechter niet. Hoewel het klopt dat de fysiotherapeut dit heeft aangegeven, staat in de conclusie van de fysiotherapeut alleen dat het niet verantwoord is om verzoekster veel trappen te laten lopen en dat het raadzaam is om een normale woning te krijgen zonder al te veel trappen. Deze conclusie verschilt niet van het advies van Treve waarin vermeld staat dat verzoekster een gelijkvloerse woning nodig heeft. De conclusie van het rapport van Treve is, ook gelet op de andere medische verklaringen, dan ook begrijpelijk.
7. Verzoekster heeft gesteld dat haar situatie verergerd is sinds april 2020, en dat daarom niet (meer) van het advies van Treve kan worden uitgegaan. Zij heeft meer rugklachten en ook klachten in haar been, waardoor niet alleen traplopen, maar ook lopen een probleem is. Verzoekster heeft hiertoe verwezen naar twee verslagen van haar huisarts. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster met deze verslagen niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn besluit niet op het advies van Treve heeft mogen baseren. De huisarts heeft in het verslag vermeld dat verzoekster aan hem heeft verteld dat zij een toename van de klachten ervaart. Hij heeft deze toename van de klachten niet zelf medisch vastgesteld. Verzoekster heeft verder niet op andere wijze met stukken onderbouwd dat haar klachten verergerd zijn.
8. De voorzieningenrechter concludeert uit het voorgaande dat verweerder het bestreden besluit mede op het advies van Treve heeft kunnen baseren. Gelet op dit advies, waarin staat dat de woning van verzoekster gelijkvloers moet zijn en dat verzoekster problemen ervaart bij het traplopen, heeft verweerder het besluit mogen nemen een urgentie te verlenen voor flatwoningen vanaf de eerste verdieping met lift. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen aanleiding tot het oordeel dat verweerder niet heeft mogen besluiten geen gebruik te maken van toepassing van de hardheidsclausule. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een incidentele noodsituatie. Dat verzoekster het anders ervaart, leidt niet tot een ander oordeel.
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Aangezien ook de betrokken belangen niet zodanig zwaarwegend zijn dat alleen om die reden de voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal het verzoek worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.