In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een werkhervattingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder als accountant executive werkte, had zich op 30 januari 2017 ziek gemeld met psychische klachten en had op 9 november 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had op 22 januari 2019 een WGA-uitkering toegekend, waarbij eiser voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen het besluit van het UWV, dat op 13 augustus 2019 het bezwaar gegrond verklaarde en eiser nu voor 73,04% arbeidsongeschikt achtte.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skypezitting op 8 juli 2020, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiser voerde aan dat de ernst van zijn klachten onvoldoende was geconstateerd en dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser had geen gronden aangevoerd die de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in twijfel trokken.
De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het UWV juist was en dat de arbeidsdeskundige de functies had geduid die eiser kon uitvoeren, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier, en werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.