ECLI:NL:RBMNE:2020:4283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/3762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een werkhervattingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder als accountant executive werkte, had zich op 30 januari 2017 ziek gemeld met psychische klachten en had op 9 november 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had op 22 januari 2019 een WGA-uitkering toegekend, waarbij eiser voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen het besluit van het UWV, dat op 13 augustus 2019 het bezwaar gegrond verklaarde en eiser nu voor 73,04% arbeidsongeschikt achtte.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skypezitting op 8 juli 2020, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluit heeft gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Eiser voerde aan dat de ernst van zijn klachten onvoldoende was geconstateerd en dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank oordeelde echter dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser had geen gronden aangevoerd die de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in twijfel trokken.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het UWV juist was en dat de arbeidsdeskundige de functies had geduid die eiser kon uitvoeren, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier, en werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma)

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder per 15 maart 2019 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toegekend omdat hij 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skypezitting van 8 juli 2020. Eiser is verschenen. Ter ondersteuning van eiser was mevrouw [naam] aanwezig. Verweerder is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als accountant executive voor 40,13 uur per week. Op 30 januari 2017 meldde hij zich ziek, terwijl hij een uitkering op grond van Werkloosheidswet ontving, met psychische klachten. Per einde wachttijd heeft eiser op 9 november 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser met het bestreden besluit gegrond verklaard. Eiser wordt 73,04% arbeidsongeschikt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. Dit heeft tot gevolg dat de WGA-vervolguitkering wordt berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep oordeelt dat eiser verdergaand beperkt is met een tijdelijke urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. De functionele mogelijkhedenlijst (FML) is hierop aangepast. Alle geduide functies zijn verworpen wegens overschrijding van de vastgestelde beperking ten aanzien van de werktijden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie andere functies voor de bepaling van de arbeidsongeschiktheid geselecteerd.
3. Verweerder mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende begrijpelijk zijn. Iemand die het hier niet mee eens is, kan dit in beroep aanvoeren Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om gelijk te krijgen.
Zorgvuldigheid van de medische beoordeling
4. Eiser heeft geen gronden aangevoerd ten aanzien van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld inzichtelijk zijn gemotiveerd. In het rapport staan ook geen tegenstrijdigheden. De rechtbank concludeert daarom dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Juistheid van de medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat verweerder de ernst van zijn klachten onvoldoende heeft geconstateerd. Om zijn standpunt te onderbouwen heeft eiser een conceptbrief van GZ-psycholoog Bijkerk van 30 maart 2020 ingediend. Hierin staat dat op grond van een intake, klachtenlijsten en een semigestructureerd interview over depressie volgens de classificatie van de DSM-V een behandelplan- en doel is opgesteld.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank legt dit als volgt uit. De aangedragen medische informatie is geen (uitgebreid) rapport, maar een conceptbrief. Uit deze brief kan niet worden afgeleid of de aangegeven klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen ook per de datum in geding, 15 maart 2019, gelden. De brief is daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Daarnaast voert eiser aan dat een heroverweging dient plaats te vinden op basis van zijn huidige, verergerde klachten.
8. De rechtbank is zich bewust van de moeilijke situatie waar eiser zich in bevindt, maar kan de eventueel verslechterde situatie van eiser niet betrekken in haar beoordeling. De besluitvorming in deze procedure gaat namelijk over 15 maart 2019. Een eventuele verslechtering na 15 maart 2019 valt daarom buiten de beoordeling in deze procedure. Voor een herbeoordeling per latere datum kan eiser een wijziging in zijn situatie doorgeven aan verweerder, zoals de gemachtigde van verweerder op zitting heeft toegelicht.
Arbeidskundige beoordeling
9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geduid die eiser kan uitvoeren. Daarbij is rekening gehouden met de beperkingen die zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit geen beroepsgronden naar voren gebracht. Omdat de medische beroepsgronden niet slagen, gaat de rechtbank ervan uit dat de beperkingen juist zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding de motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovendien overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er moet dus van uit worden gegaan dat eiser de geduide functies kan uitoefenen.
Conclusie
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport geconcludeerd dat eiser per 15 maart 2019 voor 73,04% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft de beslissing op bezwaar terecht genomen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier, op 19 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.