In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2020, gaat het om een verzoek van verzoeker om vergoeding van proceskosten. Verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van verweerder, de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 21 december 2018 was genomen. Op 6 augustus 2020 heeft verweerder echter medegedeeld dat hij terugkomt op dit besluit en het intrekt, wat verzoeker wilde. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoeker om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.362,50, gebaseerd op verschillende proceshandelingen die verzoeker heeft verricht, met een waarde per punt van € 525,-.
Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.