Het besluit om niet handhavend op te treden (UTR 19/4732)
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak eerst of er sprake is van een overtreding. Zonder het bestaan van een of meerdere overtredingen, is verweerder immers niet bevoegd tot handhavend optreden. De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op het uitgevoerde onderzoek, vervolgens op de reikwijdte van het handhavingsverzoek en de wijze van toetsing en vervolgens op de vraag of verweerder op juiste gronden heeft afgezien van handhavend optreden.
Totstandkoming van controles en rapportages
3. Eiser voert, onder verwijzing naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank, aan dat verweerders controles ontoereikend zijn. Het verbaast hem dat verweerder opnieuw het controlerapport van 17 juli 2018 noemt als onderbouwing voor zijn besluit. Het onderzoek door [het adviesbureau] , adviesbureau voor landschapsarchitectuur (hierna: [het adviesbureau] ) en de controles die verweerder alsnog heeft laten uitvoeren na de eerdere uitspraak van de rechtbank laten volgens eiser juist zien dat nog steeds sprake is van een overtreding. De controle van 18 september 2019 vindt eiser te summier en hij wijst er op dat hij ten onrechte niet betrokken is bij het controlebezoek.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het verslagformulier van de controles van 18 september 2019 en 24 september 2019 vindt de rechtbank weliswaar summier maar kan niet los worden gezien van het uitvoerige rapport van [het adviesbureau] inclusief de opname van het bosperceel op 28 mei 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek door [het adviesbureau] niet op zorgvuldige wijze is verricht of zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet mocht gebruiken voor zijn besluitvorming. Dat eiser het niet eens is met verweerders uiteindelijke besluit, maakt niet dat het onderzoek als zodanig onzorgvuldig is verricht. De vervolgvraag of de conclusie die verweerder heeft getrokken uit het onderzoek door de beugel kan, wordt hierna in rechtsoverwegingen 11 en verder beantwoord. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn best gedaan om eiser te betrekken bij het plannen van en aanwezig zijn bij een controlebezoek. Dat eiser tijdens zijn vakantie verhinderd was deel te nemen is duidelijk, maar dan had het op zijn weg gelegen om (na terugkomst) met verweerder te overleggen over een andere datum.
Reikwijdte handhavingsverzoek
5. Eiser somt in zijn beroepschrift meerdere overtredingen op die volgens hem in het bosperceel plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank valt een aantal overtredingen buiten de omvang van deze procedure. Volgens vaste rechtspraak kunnen namelijk overtredingen waarop het verzoek om handhaving niet ziet, in de lopende handhavingsprocedure niet aan de orde komen.Eiser noemt in zijn verzoeken om handhaving van 30 mei 2016 en 13 juli 2017 de volgende overtredingen: het planten van hagen, het storten van tuinafval, waaronder gemaaid gras, grind, rietstengels en puin, het ophogen van de bodem en stankoverlast. Deze punten zal de rechtbank dan ook hieronder beoordelen. De overige overtredingen die eiser in zijn beroepschrift noemtlaat de rechtbank buiten beschouwing. Weliswaar heeft eiser tijdens de zitting aangevoerd dat hij in zijn verzoeken ook heeft gewezen op “strijdigheid met het bestemmingsplan”, maar dat vindt de rechtbank een te algemene term. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij in zijn verzoeken meer concreet zou hebben omschreven om welke strijdigheid het dan gaat.
Toetsing ex tunc of ex nunc
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten beslissen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment van het nemen van het primaire besluit (dit wordt toetsing ex tunc genoemd). Omdat naar zijn mening vast is komen te staan dat derde-partij in strijd met het bestemmingsplan heeft gehandeld, had verweerder alsnog een handhavingsbesluit moeten nemen.
7. Verweerder heeft gekeken naar de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar (dat wordt toetsing ex nunc genoemd). Verweerder stelt zich op het standpunt dat op dat moment geen sprake (meer) was van een overtreding en daarom ziet verweerder geen reden om alsnog handhavend op te treden.
8. Hoofdregel in het bestuursrecht is dat de heroverweging in de bezwaarprocedure plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich dan voordoen en de op dat moment geldende rechts- en beleidsregels (ex nunc). Bij het heroverwegen van handhavingsbesluiten kan dit in specifieke situaties anders zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in de situatie waarin de overtreding voorafgaand aan het besluit op bezwaar is beëindigd.
9. In de praktijk betekent dit dat verweerder eerst moet vaststellen of hij tot een correct primair besluit is gekomen op basis van de destijds aanwezige kennis en het toen geldende recht (ex tunc). Vervolgens zal verweerder moeten beoordelen of er redenen zijn (bijvoorbeeld vanwege relevante planologische en/of feitelijke omstandigheden) om in bezwaar anders te beslissen (ex nunc). Daarbij merkt de rechtbank op dat weliswaar niet met terugwerkende kracht tot handhaving kan worden overgegaan maar dat een besluit tot handhaving zowel het beëindigen als het beëindigd houden van een overtreding (dus naar de toekomst toe) kan inhouden. Dit laatste voorkomt dat bij elke nieuwe overtreding opnieuw een verzoek om handhaving moet worden ingediend. Om die reden heeft eiser er dus belang bij dat ook inmiddels beëindigde overtredingen worden beoordeeld.
10. De rechtbank zal hieronder de door eiser gestelde overtredingen beoordelen en bekijken of het college op juiste gronden een ex nunc toets heeft uitgevoerd.
11. Eiser voert aan dat in het bosperceel sprake is van dusdanige (tuin)beplanting dat er hagen zijn ontstaan. Dit is in strijd met artikel 6.4.1, onder h, van het geldende bestemmingsplan “Laren-Noord”.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen hagen op het bosperceel staan en dat er dus geen sprake is van een overtreding.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft er op gewezen dat hij in 2010 een vergunning heeft verleend voor het planten van bomen en heesters in het bosperceel. Bij de uitgevoerde controles hebben zijn toezichthouders geen hagen aangetroffen. Ook uit het rapport van [het adviesbureau] blijkt niet dat zij bij inspectie van het perceel hagen hebben waargenomen. De rechtbank ziet in het niet met concrete gegevens onderbouwde betoog van eiser geen reden om aan de juistheid van die constateringen te twijfelen. Voor zover eiser heeft gewezen op de rapporten van [bedrijf] , overweegt de rechtbank dat het rapport van juni 2009 niet meer gebruikt kan worden om de huidige (dat wil zeggen: lopende deze procedure) situatie op het bosperceel te beschrijven. In de memo van 6 november 2018 wordt weliswaar gesproken over haagachtige structuren maar daarbij gaat het kennelijk over aangeplante rododendrons. Dat deze struiken een haag of meerdere hagen vormen zoals bedoeld in het bestemmingsplan, kan daaruit niet worden afgeleid. Verweerder had op het moment van het nemen van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar dus geen aanleiding om op te treden.
14. Eiser voert aan dat het opgeslagen afval ervoor zorgt dat de bodem met 2 meter wordt opgehoogd. Dit is in strijd met artikel 6.4.1 van het geldende bestemmingsplan Laren-Noord.
15. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het rapport van [het adviesbureau] op het standpunt dat er geen sprake is van een overtreding. De grondwal voldoet volgens verweerder aan artikel 10.3.2, sub b, van het bestemmingsplan “Correctieve herziening, Laren”.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat op het bosperceel verschillende (opvolgende) planologische regels van toepassing zijn. Zo heeft het perceel op grond van het bestemmingsplan “Laren-Noord” de enkelbestemming “Bos” en de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie hoge verwachting” en “Waarde - Landschap”. Het bestemmingsplan “Correctie herziening, Laren” voegt daar de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 3” aan toe. Voor het bosperceel komen deze bestemmingen er concreet op neer dat het ophogen van de bodem zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verboden is. Daarbij geldt echter ook dat alle (opvolgende) regels uitzonderingen mogelijk maken op dit verbod. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat de grondwal valt onder deze uitzonderingen. Zo heeft verweerder gewezen op het rapport van [het adviesbureau] , waarin staat dat langs de perceelsgrens een houtril is gevormd van bosmateriaal afkomstig uit werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer.Onder de houtril is vervolgens een aarden grondwal ontstaan door compostering en strooisel. Deze grondwal is nergens hoger dan 1 meter en voldoet aan de maximale oppervlaktemaat van 200 m2.De rechtbank komt dus tot de conclusie dat verweerder op juiste gronden heeft vastgesteld dat geen omgevingsvergunning nodig is en dus ook geen sprake is van een overtreding op grond waarvan hij handhavend had moeten optreden.
17. Eiser stelt dat (waarschijnlijk) het in het bosperceel gestorte grasafval ook op zijn perceel een zeer irritante en penetrante stak geeft. Dit is op 20 mei 2016 ook door verweerders toezichthouders bevestigd.
18. Verweerder verwijst naar het rapport van [het adviesbureau] , waaruit blijkt dat zij tijdens hun bezoek op 28 mei 2019 geen stankoverlast hebben waargenomen. Ook de groendeskundige en de toezichthouder hebben op respectievelijk 1 juli 2018 en 17 juli 2018 en 18 september 2019 en 24 september 2019 geen stankoverlast kunnen constateren.
19. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderzocht of op of rondom het bosperceel sprake is van stankoverlast. Eiser heeft dit punt verder ook niet onderbouwd. Weliswaar wijst hij op het bezoek van de toezichthouders in 2016 maar uit een eenmalige constatering kan onvoldoende worden afgeleid dat sprake is van een ernstige en/of voortdurende mate van overlast.
Storten van tuinafval waaronder gemaaid gras, grind, rietstengels en puin
20. Eiser voert aan dat verweerder in zijn nieuwe beslissing op bezwaar niet had mogen volstaan met de opmerking dat de overtreding bestaand uit het storten van tuinafval waaronder gemaaid gras, grind, rietstengels en puin was beëindigd. Aangezien vaststaat dat er een overtreding heeft plaatsgevonden, had verweerder alsnog een handhavingsbesluit moeten nemen, bijvoorbeeld een preventieve last onder dwangsom of een last onder dwangsom om herhaling te voorkomen.
21. Verweerder heeft erkend dat sprake is geweest van een overtreding. De geringe hoeveelheid puin, rietstengels, grind en tuinafval die de waarnemers van [het adviesbureau] en verweerders toezichthouders hebben aangetroffen, is namelijk in strijd met het geldende bestemmingsplan in het bosperceel gestort. Omdat een en ander inmiddels is verwijderd, ziet verweerder geen aanleiding om alsnog een handhavingsbesluit te nemen.
22. Dat verweerder een overtreding heeft vastgesteld, leidt tot de conclusie dat verweerder in het primaire besluit ten onrechte heeft geweigerd om op te treden en dat hij het bezwaar dus gegrond moet verklaren. Dat heeft verweerder ook gedaan. Vervolgens houdt de volledige heroverweging in dat verweerder moet bezien of hij alsnog kan en moet optreden en daartoe een nieuw besluit moet nemen. Als, zoals hier, de overtreding inmiddels beëindigd, dan moet verweerder in zijn heroverweging ook bezien of zodanige kans op herhaling bestaat dat hij alsnog een last moet opleggen om herhaling te voorkomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet op dit punt is ingegaan. Het bestreden besluit is op dit punt dus onvoldoende gemotiveerd en moet op dit punt worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
23. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welke consequenties zij hieraan moet verbinden. De rechtbank overweegt dat verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht dat sprake is van een zeer geringe overtreding, waarbij geen vrees voor herhaling bestaat. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand zal laten. Concreet betekent dit dat verweerders weigering om handhavend op te treden blijft gehandhaafd.