ECLI:NL:RBMNE:2020:4278

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4031
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat te laat was ingediend door eiser. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift, dat betrekking heeft op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken na de bekendmaking van het besluit is ontvangen. De uitspraak op bezwaar was op 22 augustus 2019 bekendgemaakt, waardoor het beroepschrift uiterlijk op 3 oktober 2019 ingediend had moeten zijn. Eiser heeft het beroepschrift echter pas op 8 oktober 2019 ontvangen, wat buiten de termijn valt.

De rechtbank overweegt dat eiser geen geldige reden heeft aangevoerd voor de te late indiening. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij het beroepschrift op 2 oktober 2019 ter post heeft bezorgd, maar heeft geen bewijs geleverd dat dit ook daadwerkelijk het geval is. De rechtbank wijst erop dat de hoofdregel is dat een te laat ingediend beroepschrift niet inhoudelijk kan worden behandeld, tenzij er sprake is van omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. Dit was hier niet het geval.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het op tijd voldoen van het griffierecht een vereiste is voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Aangezien eiser niet tijdig het griffierecht heeft voldaan, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft eiser gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, mocht hij het niet eens zijn met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4031
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder
(gemachtigde: F. Hoffmann).
Procesverloop
In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 193.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
De zaak is behandeld op een Skypezitting van 30 juli 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, de heer F. Hoffmann, vergezeld door de heer [naam] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat eiser te laat is met het indienen van beroep, waardoor de
rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een beroep moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is
gemaakt. Dat volgt uit artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
3. In dit geval is de uitspraak op bezwaar bekendgemaakt op 22 augustus 2019. Het
beroepschrift had dus uiterlijk op 3 oktober 2019 door de rechtbank ontvangen moeten zijn. De envelop waarmee eiser het beroepschrift heeft gestuurd, heeft een poststempel van 7 oktober 2019. De rechtbank heeft het beroepschrift op 8 oktober 2019 ontvangen. Dat is buiten de termijn van zes weken.
4. De rechtbank heeft op 17 oktober 2020 een brief gestuurd aan eiser, waarin zij aangaf
dat het beroepschrift buiten de termijn van zes weken is ontvangen en heeft aan eiser verzocht om kenbaar te maken waarom het beroepschrift na afloop van de termijn is ingediend. Eiser heeft daar bij brief van 24 oktober 2019 op geantwoord. Hij geeft daarin aan dat hij het beroepschrift op 2 oktober 2019 op de post heeft gedaan en er vanuit ging dat de brief op 3 oktober 2019, en dus op tijd, bezorgd zou worden. Eiser vermoedt dat de vertraging verband houdt met de sortering van PostNL en voert aan dat hij hierop geen invloed heeft. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij in de veronderstelling was dat de
verzending van zijn beroepschrift op 2 oktober 2019 op tijd door de rechtbank zou worden ontvangen. Ook ging hij er vanuit dat zijn beroep inhoudelijk zou worden behandeld. Hij verwijst daartoe naar de brieven van de rechtbank van 2 november 2019, 11 en 25 februari 2020.
5. De rechtbank overweegt hierover dat volgens vaste rechtspraak ervan uit mag worden
gegaan dat een brief ter post bezorgd is op de dag die op het poststempel staat, in dit geval 7 oktober 2019. Als eiser stelt dat hij de brief eerder ter post heeft bezorgd, is het aan hem om dat te bewijzen. Eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hij het beroepschrift niet aangetekend heeft verstuurd en dat hij niet kan aantonen dat hij de brief daadwerkelijk voor het verstrijken van de termijn heeft verstuurd. Aangezien eiser geen bewijs heeft overgelegd dat hij het beroepschrift op 2 oktober 2019 gepost heeft, vindt de rechtbank die stelling niet voldoende aannemelijk geworden. Enkel de datering van de brief door eiser zelf is hiertoe namelijk niet voldoende. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
6. De hoofdregel bij een te laat ingediende beroepschrift is dat de rechtbank het beroep
niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
7. Eiser heeft geen geldige reden gegeven waarom hij te laat was. De brief van de
rechtbank van 2 november 2019 houdt een verzoek tot betaling van het griffierecht in, wegens indiening van een beroepschrift. Het op tijd voldoen van het griffierecht is een ander vereiste om een zaak inhoudelijk te kunnen behandelen.
De brief van 11 januari 2020 betreft een vooraankondiging en de brief van 25 januari 2020 is een uitnodiging voor de behandeling van de zaak op de zitting. Uit geen van deze brieven van de rechtbank kan de conclusie worden getrokken dat de zaak inhoudelijk zou worden behandeld. In dat verband merkt de rechtbank op dat ter zitting eerst ter sprake komt of een beroepschrift op tijd is ingediend. Indien dat het geval is, dan wordt overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Dat eiser deze brieven anders heeft geïnterpreteerd, vormt geen geldige reden voor het te laat ingediende beroepschrift en leidt er niet toe dat het beroep in afwijking van de hoofdregel toch inhoudelijk kan worden behandeld.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan
een inhoudelijke behandeling van de zaak.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Op de zitting heeft de rechtbank eiser gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als
hij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.