ECLI:NL:RBMNE:2020:4275
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; waardestijging en vergelijkingsobjecten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde B.W.M. Jansen, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de WOZ-waarde van de woning had vastgesteld op € 194.000,- per 1 januari 2018. Na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 190.000,-, maar de eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skypezitting, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, C. Bakker. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de taxatie van de woning op basis van vergelijkingsobjecten adequaat was en dat de specifieke omstandigheden van de woning, zoals de staat van onderhoud, voldoende waren verdisconteerd in de waardebepaling.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier L.M.A. Koeman.