In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in slechte staat van onderhoud. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning vastgesteld op € 596.000,- per 1 januari 2018. Eisers, de eigenaren van de woning, waren het niet eens met deze waardebepaling en stelden dat de waarde veel lager zou moeten zijn, namelijk € 298.000,-. Ze onderbouwden dit met een taxatierapport van een externe taxateur. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 maart 2020, waarbij zowel eisers als de verweerder vertegenwoordigd waren.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, wat betekent dat het de prijs is die bij verkoop van de woning zou worden betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de slechte staat van onderhoud en gedateerde voorzieningen, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 596.000,- in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 14 april 2020 door rechter R.C. Stijnen, en de griffier was L.M.A. Koeman. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.