ECLI:NL:RBMNE:2020:4264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/2793, UTR 20/2726 en UTR 20/2770
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor sloop en nieuwbouw in Montfoort

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort was verleend. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het slopen van een droogschuur en koeienstal en het bouwen van een woning op het perceel [adres 1] te [woonplaats]. Eisers, waaronder de Werkgroep [naam 8], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld tijdens een zitting op 18 september 2020.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) niet conform de wettelijk voorgeschreven procedure is verleend, omdat het ontwerp van de vvgb niet ter inzage is gelegd. Dit formele gebrek heeft geleid tot de conclusie dat het college de vvgb niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers niet zijn benadeeld door dit gebrek, omdat de raad al eerder kennis had genomen van de bezwaren van omwonenden en de benodigde informatie had. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, maar het college veroordeeld in de proceskosten van eisers 1, omdat hun beroepsgrond over de vvgb slaagde.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, als lid van de enkelvoudige kamer en als voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2770, UTR 20/2793 en UTR 20/2726
uitspraak van de enkelvoudige kamer / de voorzieningenrechter van 2 oktober 2020 op de beroepen met procedurenummers UTR 20/2793 en UTR 20/2726 en het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer UTR 20/2770 in de zaken tussen
1.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3], te [woonplaats] , eisers 1,
(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong)
en
2.
Werkgroep [naam 8], te [woonplaats] , eiser 2,
(gemachtigde: [naam 4] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: mr. M. de Jong).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder] .(hierna: vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een droogschuur en koeienstal en het oprichten van een woning op het perceel [adres 1] te [woonplaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers 1 hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en de twee beroepen zijn gelijktijdig op
18 september 2020 ter zitting behandeld. Namens eisers 1 hebben [naam 1] en
[naam 3] de zitting bijgewoond, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens eiser 2 heeft de gemachtigde de zitting bijgewoond, samen met [naam 5] . Namens het college heeft zijn gemachtigde de zitting bijgewoond. Namens vergunninghouder hebben [naam 6] en [naam 7] de zitting bijgewoond.
De voorzieningenrechter is tijdens de zitting tevens opgetreden als lid van de enkelvoudige kamer van de rechtbank. In het vervolg van deze uitspraak zal gemakshalve worden gesproken over “de rechtbank”, tenzij het gaat om een exclusieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter. In dat laatste geval zal worden gesproken over “de voorzieningenrechter”.

Overwegingen

Kortsluiten
1. De voorzieningenrechter kan bij een voorlopige voorziening in de beroepsfase ook beslissen op een ingesteld beroep als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak [1] . Op deze bevoegdheid zijn partijen, overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, gewezen in de uitnodiging voor de zitting.
2. Eisers 1 hebben tijdens de zitting verzocht geen gebruik te maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gaat om een aan haar gegeven bevoegdheid, waarbij het niet is vereist dat zij voor het gebruik maken van deze bevoegdheid toestemming van partijen nodig heeft. Over de wens van eisers 1 om een deskundige in te schakelen, overweegt de voorzieningenrechter dat van partijen, die bij de uitnodiging voor de zitting op de hiervoor omschreven bevoegdheid zijn gewezen, mag worden verwacht dat zij zich ook hebben voorbereid op eventuele afdoening van de hoofdzaak. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er op dat eisers 1 gezien het tijdsverloop tussen de publicatie van het bestreden besluit, de uitnodiging voor deze zitting en de daadwerkelijke zitting voldoende tijd hebben gehad om een deskundige in te schakelen. Eisers 1 hebben ook nog gewezen op het late indieningstijdstip van het verweerschrift. Voor een verzoek om voorlopige voorziening geldt echter dat nadere stukken tot één dag voor de zitting kunnen worden ingediend [2] . Het verweerschrift was dus op tijd. Verder is de voorzieningenrechter gelet op de omvang en inhoud van het verweerschrift van oordeel dat partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hierop adequaat te kunnen reageren.
3. De voorzieningenrechter is op basis van de ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en zal, mede gelet op het belang van de vergunninghouder, niet alleen uitspraak doen op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep van eisers 1. Omdat de beroepen van eisers 1 en eiser 2 zich richten tegen hetzelfde besluit, zal de rechtbank ook uitspraak doen op het beroep van eiser 2.
Ontvankelijkheid van het beroep van de Werkgroep [naam 8]
4. Een aantal omwonenden heeft zich verenigd in de Werkgroep [naam 8] (eiser 2). Tijdens de zitting heeft de rechtbank met de gemachtigde de ontvankelijkheid van het beroep besproken omdat er geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht [3] .
5. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van de Werkgroep [naam 8] is ondertekend door negen leden van de Werkgroep. De namens de Werkgroep ingediende zienswijze is, zo heeft de gemachtigde tijdens de zitting bevestigd, alleen door haar ondertekend. Weliswaar wordt onderaan de zienswijze verwezen naar een bijlage “Lijst van ondertekenaars deel uitmakend van Werkgroep [naam 9] ”, maar de gemachtigde heeft bevestigd dat deze bijlage niet is ingediend. Ook heeft zij bij de zienswijze geen machtiging ingediend, waaruit blijkt dat de leden van de Werkgroep haar hebben gemachtigd om hen te vertegenwoordigen.
5. Daarmee staat vast dat de overige leden van de Werkgroep [naam 8] geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar dat alleen de gemachtigde ( [naam 4] ) dat heeft gedaan. De rechtbank is niet gebleken dat de andere leden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. De gemachtigde heeft in dit verband nog naar voren gebracht dat de Werkgroep onbekend is met het voeren van procedures en dat zij deze omissie zou hebben rechtgezet als het college haar daarop had gewezen. Onbekendheid met procedures is echter geen argument dat kan slagen. Het ligt namelijk op de weg van de leden van de Werkgroep om informatie in te winnen over (het voeren van) procedures als zij daar onvoldoende kennis over bezitten. Dat betekent dat het beroep van de Werkgroep [naam 8] voor zover het is ingediend door [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 5] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] en [naam 16] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het beroep voor zover het is ingediend namens [naam 4] in persoon is wél ontvankelijk. De rechtbank zal het beroep daarom wel inhoudelijk behandelen.
De (bouw)plannen en de eerdere procedure6. Eisers wonen allen aan de [straat] en hebben zicht op het [perceel] . Op het [perceel] stond een boerderijcomplex bestaande uit de monumentale boerderij, een timmerwerkplaats (inmiddels gesloopt) en kapberg, een droogloods en een koeienstal. Dit boerderijcomplex lag op één kadastraal perceel en had van oudsher het adres [adres 2] . Na een periode van leegstand en verval is het perceel in twee percelen gesplitst. De monumentale boerderij heeft het adres [adres 2] behouden. Het andere gedeelte, waarop de droogloods en de koeienstal staan, heeft het adres [adres 1] gekregen. Vergunninghouder wil op dit gedeelte de droogschuur en koeienstal slopen en daarvoor in de plaats een woning bouwen. Daarnaast wil vergunninghouder een in- en uitrit naar de [straat] maken en heeft hij een inrichtingsplan gemaakt voor de buitenruimte.
7. De omgevingsvergunning die het college eerder voor deze (bouw)plannen heeft verleend, heeft de rechtbank herroepen wegens het volgen van een verkeerde procedure [4] .
Het college heeft, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bestreden besluit opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor de (bouw)plannen. Eisers zijn het om diverse redenen niet eens met deze omgevingsvergunning en zij hebben daarom beroep ingesteld. De rechtbank zal hierna hun beroepsgronden (waar nodig gesplitst in eisers 1 of eiser 2) beoordelen.
Verklaring van geen bedenkingen
8. Als meest verstrekkende beroepsgrond voeren eisers 1 aan dat de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) niet conform de wettelijk voorgeschreven procedure is verleend. Zij wijzen er op dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet onverwijld aan de raad is gestuurd. Daarnaast is geen ontwerp van de vggb ter inzage gelegd en konden hiertegen dus ook geen zienswijzen worden ingediend. Ook vinden eisers het onjuist dat de vvgb niet door de raad zelf is opgesteld.
9. Deze beroepsgrond slaagt. Volgens vaste rechtspraak moet, in het geval dat een vvgb is vereist, eerst een ontwerp van de vvgb ter inzage worden gelegd waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend [5] . Verweerder heeft erkend dat dit niet is gebeurd. Aan de verleende vvgb kleeft dus een formeel gebrek, wat ertoe kan leiden dat het college deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een formeel gebrek. De rechtbank zal hieronder bezien of zij hieraan consequenties moet verbinden.
10. Het college verzoekt het gebrek in de besluitvorming te passeren [6] omdat eisers 1 niet zijn benadeeld door het niet ter inzage leggen van het ontwerp van de vvgb. De raad heeft immers al meerdere malen kennis genomen van alle bezwaren van omwonenden tegen de ontwikkeling op het perceel [adres 1] . Zo heeft de raad al op 27 mei 2019 een vvgb afgegeven met kennis van de beroepschriften tegen de eerdere omgevingsvergunning, de schriftelijke reacties richting de raad en de inspraakreacties bij zowel het forum ruimte als bij de raadsvergadering. Ook de ruimtelijke onderbouwing was reeds onderdeel van de stukken. Bij het afgeven van de nieuwe (tweede) vvgb beschikte de raad over alle stukken, heeft hij kennis genomen van alle zienswijzen en heeft vervolgens nogmaals besloten de vvgb af te geven. Volgens het college heeft de raad dus alle benodigde informatie en belangen en de bezwaren van omwonenden kunnen betrekken in de besluitvorming.
11. De rechtbank stelt vast dat de ontwerp-omgevingsvergunning met bijbehorende stukken met ingang van 30 oktober 2019 voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen en dat de raad op 25 mei 2020 de vvgb heeft afgegeven. Niet weersproken is dat de raad kennis heeft kunnen nemen van de ingediende zienswijzen en beschikte over de benodigde stukken. Eisers 1 hebben in dit verband naar voren gebracht dat de vvgb pas kort voor de forum- en raadvergadering is geagendeerd, waardoor zij onvoldoende voorbereidingstijd hadden om inhoudelijk in te spreken. Tijdens de zitting hebben eisers 1 nog toegelicht dat de stukken pas één week voor de raadsvergadering naar de raadsleden zijn verzonden en de besluitvorming er door het college min of meer doorheen gejast is zonder dat het de raad duidelijk was waarover hij precies besliste. De rechtbank volgt eisers 1 daarin niet. De gemachtigde van het college heeft tijdens de zitting verklaard dat het verzenden van de stukken conform de werkwijze die de raad daarvoor hanteert, is gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het is verder aan de raad zelf om te beslissen of hij zich voldoende voorbereid en ingelicht voelt om een besluit over de vvgb te kunnen nemen. De motie om de vvgb niet af te geven maar eerst de bestemmingsplanprocedure af te ronden heeft de raad verworpen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de raadsleden bewust de vvgb tijdens die vergadering hebben willen afgeven en de besluitvorming niet wilden doorschuiven tot een later moment. Het niet gebruikmaken van de inspraakmogelijkheid, laat de rechtbank voor rekening van eisers 1. Gezien de voorgeschiedenis van dit plan, het feit dat het bouwplan zelf ongewijzigd is gebleven en de door eisers 1 ingediende zienswijzen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eisers hun bezwaren niet paraat hadden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eisers 1 door het gebrek zijn benadeeld. Omdat de ontwerp-omgevingsvergunning wel ter inzage heeft gelegen, hebben ook anderen de gelegenheid gehad hun zienswijzen tegen het bouwplan kenbaar te maken. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb geen gevolgen verbinden aan het gebrek, maar ziet daarin wel aanleiding om verweerder in de proceskosten van eisers 1 in beroep te veroordelen (zie hierna onder het kopje Proceskosten en griffierecht). Tot slot overweegt de rechtbank dat de vvgb weliswaar is voorbereid door het college, maar dat de raad zelfstandig het besluit heeft genomen om een vvgb af te geven. Dat het de raad niet duidelijk zou zijn waarover hij op dat moment besliste, is de rechtbank niet gebleken.
Belang aanvrager en onvolledige aanvraag
12. Eisers 1 voeren aan dat niet duidelijk is of de aanvrager het plan zal en kan uitvoeren. Verder vinden eisers het onjuist dat nog steeds van de aanvraagdatum 24 mei 2017 wordt uitgegaan. Naar hun mening had een nieuwe aanvraag moeten worden ingediend, die getoetst had moeten worden aan de dan geldende regelgeving en beleid.
13. Deze beroepsgronden slagen niet. Tijdens de zitting is gebleken dat vergunninghouder het bouwplan nog steeds wil verwezenlijken. Voor een niet-ontvankelijkverklaring is dus geen aanleiding. Eisers 1 hebben ter zitting verklaard zich hierin te kunnen vinden. Over de aanvraagdatum merkt de rechtbank op dat er door het herroepen van het eerdere besluit een aanvraag om een omgevingsvergunning openligt, waarop het college alsnog moet beslissen. Dat deze aanvraag op ondergeschikte onderdelen alsnog wordt gecompleteerd om de juiste procedure te kunnen volgen, is daar een logisch uitvloeisel van. Nu geen sprake is van een ander bouwplan is het indienen van een nieuwe aanvraag niet nodig.
Geen goede ruimtelijke ordening
14. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat deze niet past in de stedenbouwkundige analyse van 8 december 2017, de dorpsvisie Linschoten 2030 en de voorbereidingsbesluiten van 18 februari 2018 en
28 januari 2019. Ook is er geen sprake meer van één ensemble doordat de hofstede in twee aparte percelen wordt verdeeld. Deze opdeling wordt nog versterkt door het verlengen van de sloot. Verder gaan, door onder andere de corridor, de laurierhaag en het kippenhok, zichtlijnen verloren en krijgt het nieuwe perceel, in strijd met het beleid en toezeggingen, een aparte ontsluiting naar de [straat] . Omdat de behoefte aan een ontsluiting een door de aanvrager zelf gecreëerd probleem is, had het college de extra uitrit moeten weigeren. De nieuwbouw is tot slot aanzienlijk groter en hoger dan de bestaande bebouwing en wordt ook groter dan waarvan de welstandscommissie is uitgegaan.
15. De rechtbank stelt voorop dat het college beleidsruimte heeft bij zijn besluitvorming over de aanvraag om van het bestemmingsplan af te wijken. Als het college het bouwplan in overeenstemming vindt met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan te gebruiken. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
16. Deze gronden van eisers slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat het college zich voor zijn besluitvorming heeft mogen baseren op de ruimtelijke onderbouwing. Daarin staat alle informatie die vereist is voor de afweging van het college of hij het plan ruimtelijk aanvaardbaar acht. Over de omvang en hoogte van de nieuwbouw overweegt de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit voldoende aansluit bij de bestaande bebouwing. Inherent aan deze procedure is immers dat er wordt afgeweken van het bestemmingsplan, zodat hoogte en omvang van de huidige bebouwing wel relevant zijn voor de afweging maar niet doorslaggevend. Het college heeft zich voor zijn besluitvorming ook gebaseerd op de adviezen van Mooisticht [7] , de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en de Monumentencommissie en de drie stedenbouwkundige adviezen. Dat deze adviezen ondeugdelijk zijn of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, vindt de rechtbank niet aangetoond. Uit deze adviezen blijkt dat het plan na veelvuldig overleg tot stand is gekomen. Daaruit en ook uit de inhoud van de adviezen blijkt dat de verschillende commissies zich rekenschap hebben gegeven van de bijzondere locatie en de randvoorwaarden waaraan nieuwbouw zou moeten voldoen. De Monumentencommissie overweegt dat de oorspronkelijke structuur, het oorspronkelijke volume en het karakter van de oude droogschuur herkenbaar blijft. De stedenbouwkundige heeft driemaal over het plan geadviseerd en komt in haar laatste advies tot de conclusie dat het bouwplan met het bijbehorende inrichtingsplan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is. Voor zover eisers hebben gewezen op het negatieve advies van 8 december 2017, overweegt de rechtbank dat de stedenbouwkundige in haar laatste advies inzichtelijk en gemotiveerd heeft onderbouwd waarom inmiddels voldoende tegemoet is gekomen aan haar eerder gemaakte bezwaren. Zo heeft zij er op gewezen dat de corridor aanvaardbaar is nu hij transparant wordt uitgevoerd, waardoor de bestaande doorkijk naar achteren mogelijk blijft. Ook het historisch bebouwingscluster blijft ervaarbaar, wat past binnen de voorwaarden van de “Stedenbouwkundige analyse en advies [adres 2] , Linschoten” (hierna Stedenbouwkundige analyse 2018) van 8 september 2018. Dat, zoals eisers stellen, de benodigde extra uitrit een zelf gecreëerd probleem is, neemt niet weg dat de stedenbouwkundige de voorgelegde ontsluiting het minst ingrijpend vindt en het meest passend bij de ontsluitingsstructuur aan de [straat] . De rechtbank kan verder het college volgen in zijn standpunt dat het (bouw)plan weliswaar niet op alle aspecten voldoet aan eerdere visies en/of analyses, maar dat dat niet betekent dat dit (bouw)plan onaanvaardbaar is. Ook in de Nota zienswijzen heeft het college uitvoerig gemotiveerd waarom hij bereid is medewerking te verlenen. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, hebben eisers verder geen tegenadvies overgelegd, terwijl zij daarvoor ruimschoots de tijd hebben gehad.
Het inrichtingsplan inclusief parkeergelegenheid
17. Eisers 1 wijzen op de extra verkeersbewegingen en parkeerproblemen op de [straat] vanwege de extra woning met aparte ontsluiting. Eiser 2 voert daarnaast nog aan dat volgens de Stedenbouwkundige analyse 2018 de parkeervoorzieningen binnen de grenzen van het bebouwde cluster moeten plaatsvinden. Volgens eisers had het college zijn medewerking om deze redenen moeten weigeren.
18. Ook deze gronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat het college zich heeft kunnen baseren op het advies van de verkeerskundige die heeft beoordeeld dat de
extra verkeersbewegingen, die gelet op het toevoegen van één woning minimaal zullen zijn, geen problemen zullen opleveren. Eisers 1 hebben ook niet duidelijk gemaakt waarom de enkele extra bewegingen grote hinder zullen veroorzaken. Dat de bewoners genoodzaakt zijn om hun auto te parkeren op de [straat] en de inrit dat zal bemoeilijken acht de rechtbank ook niet aangetoond. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om schuin de [straat] op te kunnen draaien. Anders dan eisers 1 veronderstellen, maakt het inrichtingsplan van 19 juli 2018 inclusief de aanvulling van 6 maart 2019 wel degelijk deel uit van de verleende omgevingsvergunning en dient het dus ook overeenkomstig uitgevoerd te worden. De parkeervoorziening wordt gecreëerd op de fundering van de oude varkensschuur. Weliswaar is dit buiten het bebouwingscluster zoals aangegeven in de Stedenbouwkundige analyse 2018, maar de stedenbouwkundige heeft dit inrichtingsplan in haar laatste advies acceptabel geacht. Verder verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor al over het inrichtingsplan heeft overwogen (rechtsoverweging 16).
Sloop koeienstal
19. Eisers 1 voeren aan dat een advies van de RCE over de sloop van de koeienstal ontbreekt.
20. Deze grond slaagt niet. Het college heeft uiteengezet dat het hele (bouw)plan is voorgelegd aan de RCE. Ook is de beschrijving van het rijksmonument betrokken bij het advies. Volgens deze beschrijving maakt de koeienstal geen onderdeel uit van het rijksmonument zodat een advies daarover niet noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding het college hierin niet te volgen.
De ecologische quickscan
21. Eisers 1 voeren aan dat de quickscan die in 2017 is uitgevoerd, inmiddels gedateerd is en opnieuw had moeten worden uitgevoerd.
22. Deze grond slaagt niet. Volgens het college is de quickscan drie jaar houdbaar en hoeft deze gezien de constateringen in de quickscan niet opnieuw uitgevoerd te worden. In de algemene opmerking van eisers 1 over de gedateerdheid, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In de slotopmerkingen in de quickscan van 26 augustus 2017 staat dat de waarnemingen tijdens het veldwerk beperkt houdbaar zijn (3 à 5 jaar afhankelijk van het beschermingsniveau van de betreffende soort). De kortste termijn van drie jaar was nog niet verstreken op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning, zodat deze quickscan daaraan nog ten grondslag mocht worden gelegd.
Voorwaarden aan de omgevingsvergunning
23. Eisers 1 voeren aan dat aan de omgevingsvergunning ten onrechte geen voorwaarden zijn gekoppeld ten behoud van het karakter en de eenheid van het ensemble, over het hergebruik van de balken en gebinten van de droogschuur en de koeienstal en over de ontsluiting. Verder stellen eisers 1 dat nu een verkennend bodemonderzoek naar asbest in de bodem op de plek van de droogschuur moet plaatsvinden.
24. Deze gronden slagen niet. De rechtbank stelt vast dat in de omgevingsvergunning een voorschrift is opgenomen over het hergebruik van de balken en gebinten van de droogschuur en de koeienstal in de te bouwen woning. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat met de andere twee voorwaarden wordt bedoeld dat de vergunninghouder niet gehouden is het inrichtingsplan uit te voeren. In rechtsoverweging 18 heeft de rechtbank al geoordeeld dat het inrichtingsplan van 19 juli 2018 inclusief de aanvulling van 6 maart 2019 deel uitmaakt van de stukken bij de aanvraag en ook van de verleende omgevingsvergunning. Dat betekent dat vergunninghouder het plan moet uitvoeren conform het inrichtingsplan inclusief aanvulling. In de enkele stelling van eisers 1 dat een verkennend bodemonderzoek nu moet worden aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet had mogen volstaan met de gebruikelijke voorwaarde dat dit onderzoek vóór de start van de werkzaamheden gereed en
beoordeeld dient te zijn.
De realisatiefase
25. Eisers 1 maken zich zorgen over de realisatiefase gezien de kwetsbaarheid van de [straat] . Zij vinden dat het college voor meer waarborgen moet zorgen dan alleen het eisen van een veiligheidsplan.
26. Deze grond slaagt niet. Voordat vergunninghouder start met de werkzaamheden, moet hij met betrekking tot de uitvoering van het (bouw/sloop)plan een veiligheidsplan aanleveren. Het college beoordeelt of het veiligheidsplan voldoet aan de gestelde eisen in het Bouwbesluit. Dat op deze wijze niet voldoende waarborg bestaat voor een veilige uitvoering van de werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond.
Conclusie
27. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De beroepen zijn daarom ongegrond.
28. Omdat de beroepen ongegrond zijn, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Proceskosten en griffierecht
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 gemaakte proceskosten omdat hun beroepsgrond over de vvgb slaagt. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wegens de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt daarnaast dat het college het door eisers 1 betaalde griffierecht van
€ 178,- moet terugbetalen. Voor een proceskosten veroordeling in het beroep van eiser 2 ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep van eisers 1 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers 1 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.050,32.
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser 2 voor zover ingediend door [naam 10] ,
[naam 11] , [naam 12] , [naam 5] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15]
en [naam 16] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser 2 voor zover ingediend door [naam 4] ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 oktober 2020 gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, als lid van de enkelvoudige kamer en als voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
(verhinderd te tekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:83, eerste lid, in combinatie met artikel 8:58 van de Awb.
3.Artikel 6:13 in combinatie met artikel 3:15 van de Awb.
4.Tussenuitspraak van 5 februari 2019 (UTR 18/4426, UTR 18/4429-T, UTR 18/4529-T en UTR 18/4548-T) en einduitspraak van 6 augustus 2019 (UTR 18/4429, UTR 18/4529 en UTR 18/4548).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1511
6.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.De commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Montfoort.