In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een koper en verkoper van een perceel met zowel een bedrijfs- als woonbestemming. De koper, aangeduid als [eiser], heeft het perceel in februari 2020 verkocht aan [gedaagde sub 1] c.s. voor een bedrag van € 625.000,-. De koopovereenkomst bevatte bepalingen over een financieringsvoorbehoud, waarbij de koper verplicht was om uiterlijk op 16 maart 2020 een bindend aanbod voor een hypothecaire lening te verkrijgen. De koper heeft echter geen financiering kunnen verkrijgen, omdat de hypotheekverstrekker een taxatierapport vereiste dat alleen voor woningen met een woonbestemming wordt afgegeven. De koper heeft op 15 maart 2020 een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud en de koopovereenkomst ontbonden.
De verkoper, [eiser], betwistte de geldigheid van de ontbinding en stelde dat de koper niet aan zijn inspanningsverplichting had voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de koper mocht aannemen dat hij een woning met woonbestemming had gekocht, en dat hij terecht een financieringsaanvraag heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de koper niet verplicht was om een principeverzoek tot wijziging van de bestemming in te dienen, en dat de ontbinding van de koopovereenkomst rechtsgeldig was. De vordering van de verkoper om een bankgarantie te stellen werd afgewezen, en de verkoper werd veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank concludeerde dat de koper, [gedaagde sub 1] c.s., de koopovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden en dat hij geen boete verschuldigd was voor het niet stellen van een bankgarantie. De vordering van de verkoper werd afgewezen, en de verkoper werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.