Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
meervoudige kamer
optredend in zijn hoedanigheid van ontvangende instelling in het kader van het Haags Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden van 23 november 2007 (hierna: het Haags Alimentatieverdrag 2007),
1.Verloop van de procedure
met 7 ontvangen.
-de brief van verweerder van 15 april 2020;
- het “request to perform some judicial act” van de Oekraïense rechter van 14 november 2013;
-het proces-verbaal van het getuigenverhoor, gehouden op 7 augustus 2014.
-de vader met zijn advocaat,
-namens het LBIO, mr. R.D. Rischen, advocaat, en mr. [A] , werkzaam bij het LBIO.
2.De beoordeling
onderdeel avan dit artikel kan erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing worden geweigerd als deze kennelijk onverenigbaar zijn met de openbare orde van de aangezochte staat.
onderdeel bvan dit artikel kan erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing worden geweigerd als de beslissing is verkregen door middel van bedrog begaan in de procedure.
onderdeel evan dit artikel kan erkenning en tenuitvoerlegging worden geweigerd in een zaak waarin de verweerder niet is verschenen en niet werd vertegenwoordigd in procedures in de staat van herkomst:
onderdeel e, onder i, van het Verdrag. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het gestelde door partijen over de overige weigeringsgronden zal de rechtbank daarom in het midden laten.
-dat hij geen berichten heeft ontvangen over het afhalen van stukken (van de rechtbank Kiev) op een postkantoor.
-dat hij pas op 30 juli 2014 kennis heeft kunnen nemen van de uitspraak van 29 mei 2014.
Verweerder heeft ter zitting in aanvulling hierop gesteld dat de vraag of de vader naar behoren in kennis is gesteld van de procedure en in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, een vraag is die door de rechtbank in Oekraïne beantwoord moet worden en ook is beantwoord in de beslissing van de rechtbank Kiev van 4 november 2014.
€ 960,-
3.De beslissing
van € 1.264,- als gespecificeerd onder 2.14.
mr. T. Dopheide, rechters, in aanwezigheid van mr. E.M. Tol als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.