ECLI:NL:RBMNE:2020:4236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
C/16/508589 / FL RK 20-1574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2020 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek betreft betrokkene, geboren in 1937, die verblijft in een zorginstelling. De advocaat van betrokkene, mr. A.M.G. de Groot, heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat er geen sprake is van een stoornis en dat betrokkene in staat is voor zichzelf te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn zowel betrokkene als de advocaat en een verzorgende gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde stoornis en dat betrokkene geen fysiek verzet vertoont, maar heeft ook geconstateerd dat betrokkene al geruime tijd in de instelling verblijft zonder te zijn weggelopen.

De rechtbank heeft de medische verklaring van een specialist ouderengeneeskunde in overweging genomen, waarin dementie wordt vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er sprake is van ernstig nadeel door verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang, maar is onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing te nemen. De behandeling van het verzoek is aangehouden tot 5 oktober 2020, waarbij de rechtbank verzoekt om een arts of specialist ouderengeneeskunde aanwezig te laten zijn om nadere toelichting te geven. De rechtbank benadrukt dat de toetsing van onvrijwillige zorg onder de Wet zorg en dwang anders is dan onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, en dat dit verschil van belang is voor de beoordeling van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/508589 / FL RK 20-1574
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf (aanhouding)
Beschikking van 21 september 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1937 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
verblijvende bij [verblijfplaats] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. A.M.G. de Groot.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 4 september 2020.
Bij het verzoekschrift zijn onder meer de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 22 mei 2020;
- de aanvraag van 23 juli 2020;
- de medische verklaring van 2 september 2020 opgesteld en ondertekend door [A] , specialist ouderengeneeskunde.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen door zo min mogelijk naar buiten te gaan heeft de mondelinge behandeling telefonisch plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak via Skype gehoord:
- betrokkene,
- de advocaat, mr. A.M.G. de Groot,
- mevrouw [B] , verzorgende van [verblijfplaats] .
De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad.

2.Beoordeling

2.1.
De standpunten
De advocaat heeft namens betrokkene primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Betrokkene is van mening dat er geen sprake is van een stoornis. Uit het dossier komt onvoldoende naar voren of en wanneer er een diagnose is gesteld bij betrokkene. In de medische verklaring wordt verwezen naar rapportage van een specialist ouderengeneeskunde, maar daarin wordt alleen genoemd dat er sprake is van matig gevorderde cognitieve stoornis. Ten aanzien van het nadeel komt ook geen concreet nadeel naar voren. Betrokkene ontkent dat er sprake is van ernstig nadeel. Betrokkene zegt dat hij prima voor zichzelf kan zorgen, zoals hij in het nabije verleden ook voor zijn echtgenote en zichzelf zorgde. Bij de zitting is geen arts of specialist ouderengeneeskunde aanwezig die een verdere toelichting kan geven over de stoornis of het ernstig nadeel. Betrokkene laat verbaal wel verzet zien, maar hij gaat niet weg. Hij heeft een sleutel om de afdeling te verlaten om naar zijn echtgenote te gaan, die ook binnen de instelling verblijft. Betrokkene blijft binnen het gebouw van de instelling. Er is daarom onvoldoende sprake van fysiek verzet. Betrokkene verblijft al drie maanden binnen de instelling zonder te zijn weggelopen. In de Wet Zorg en Dwang wordt gesproken over vormen van onvrijwillige zorg. De advocaat mist deze vormen van zorg in de stukken. In de Wvggz oordeelt de rechter over de vormen van gedwongen zorg. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om een toewijzing van het verzoek voor de duur van drie maanden en om het meer of anders gevraagde aan te houden. Over drie maanden kan nogmaals gekeken worden hoe de situatie van betrokkene is en of hij met zijn echtgenote kan terugkeren naar huis.
De verzorgende van [verblijfplaats] heeft ter zitting naar voren gebracht dat betrokkene een sleutel heeft om de afdeling te verlaten om naar zijn echtgenote toe te gaan. Hij verlaat dan de afdeling, maar gaat niet weg uit de instelling. Betrokkene verblijft al enkele maanden binnen de instelling. Tijdens de opname is zichtbaar dat betrokkene niet goed voor zichzelf kan zorgen. Hij heeft behoefte aan 24-uurs zorg en begeleiding. De verzorgende is niet bekend met het genoemde nadeel in de stukken van dwalen. Het plan is om betrokkene te laten verblijven binnen de instelling zodat hij naar zijn echtgenote toe kan en andersom. Binnen de instelling kan voor zowel de somatische kant als de psychiatrische problematiek behandeling plaatsvinden.
2.2.
De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de door de onafhankelijke specialist ouderen geneeskunde gestelde diagnose, zoals deze blijkt uit de medische verklaring van 2 september 2020, te weten dementie. Deze diagnose is gebaseerd op de eigen observatie door de specialist en informatie van de huisarts en van de instelling waar betrokkene verblijft. Uit het dossier blijkt dat betrokkene door de dementie structuur mist en niet in staat is om afspraken te onthouden met gevaar voor de gezondheid en veiligheid van betrokkene. In de thuissituatie zijn er onvoldoende mogelijkheden om de benodigde zorg te leveren. Ook omdat betrokkene professionele zorg weigert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van ernstig nadeel, in de vorm van ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang, vanuit de dementie. De rechtbank acht zich echter gelet op de stukken en de behandeling ter zitting thans onvoldoende geïnformeerd om een definitieve beslissing te nemen op het verzoek. Uit de medische verklaring van 2 september blijkt dat betrokkene zich niet verzet tegen verblijf in de instelling. Inmiddels heeft betrokkene een draagbare technische voorziening (TAC) bij zich waarmee hij de afdeling kan verlaten. Hij maakt geen aanstalten om naar buiten te gaan. Betrokkene verblijft al bijna vier maanden binnen de instelling en ook ter zitting is gebleken dat betrokkene nog altijd de instelling niet verlaat. De rechtbank wil door een arts of specialist ouderengeneeskunde verder geïnformeerd over de vraag of er in de situatie van betrokkene niet eerder sprake is van “geen bereidheid, geen verzet” (met opname en verblijf op grond van artikel 21 Wet Zorg en Dwang) en over het zorgplan van betrokkene. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de behandeling van het verzoek aanhouden tot en met 5 oktober 2020. Op 5 oktober 2020 zal de zaak verder behandeld worden ter Skype zitting. De rechtbank verzoekt tijdens die zitting om de
aanwezigheid van een arts of een specialist ouderengeneeskundigedie meer informatie over de situatie van betrokkene kan geven.
Ten aanzien van wat de advocaat heeft aangevoerd over de vormen van zorg overweegt de rechtbank als volgt. Juist is dat onder de Wvggz de rechter bij de gedwongen opname ook oordeelt over de gedwongen zorg, in die wet genoemd verplichte zorg. De wetgever heeft echter uitdrukkelijk niet gekozen voor dezelfde systematiek in de Wvggz en de Wzd als het gaat om gedwongen zorg. Als het gaat om gedwongen zorg in het kader van de Wzd is het aan de zorgverantwoordelijke of onvrijwillige zorg daadwerkelijk wordt toegepast. Dit gebeurt na multidisciplinair overleg en het doorlopen van een zogeheten stappenplan in het kader van het zorgplan. Toetsing daarvan is in de Wzd anders vormgegeven dan in de Wvggz. In de parlementaire geschiedenis is uitvoerig ingegaan op dit verschil, zodat dit verschil thans voor de rechter, in het licht van wat is aangevoerd, een gegeven is bij de beoordeling van het verzoek tot een rechterlijke machtiging in het kader van de Wzd.

3.Beslissing

De rechtbank:
houdt de behandeling van het verzoek aan tot en met 5 oktober 2020;
bepaalt dat er op
5 oktober 2020 te 14:30 uureen nieuwe Skypezitting zal plaatsvinden en dat de griffier alle belanghebbenden daarvoor zal oproepen;
bepaalt dat er bij deze nieuwe zitting een arts/specialist ouderen geneeskundige aanwezig zal zijn om nadere toelichting te geven zoals genoemd in de overwegingen.
Deze beschikking is op 21 september 2020 mondeling gegeven door mr. P.K. Nihot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid de griffier, en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.