ECLI:NL:RBMNE:2020:4213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/975
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die als chauffeur werkte, een WIA-uitkering ontvangen na een arbeidsongeschiktheid die begon op 23 juli 2014. Na een herbeoordeling op 11 december 2017 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 29,68%, wat resulteerde in de beëindiging van zijn uitkering per 19 juni 2019. Eiser meldde zich op 15 maart 2019 opnieuw als toegenomen arbeidsongeschikt, maar de verzekeringsarts concludeerde dat zijn situatie niet was veranderd. Eiser maakte bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2020 behandeld. Eiser betoogde dat de medische beoordeling niet correct was en dat zijn klachten waren toegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische rapporten zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsarts zou ondermijnen. De rechtbank volgde de redeneringen van de verzekeringsarts en concludeerde dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier, op 2 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.H. Boomstra)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als chauffeur voor 38 uur per week bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 23 juli 2014 is hij voor dit werk uitgevallen. Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, per 20 juli 2016, heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Eiser wordt dan 35,33% arbeidsongeschikt beschouwd. De uitkering is toegekend tot 19 juni 2019.
1.2
Per 11 december 2017 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser, na bezwaar, is vastgesteld op 29,68%. Omdat dit minder is dan 35% heeft verweerder bepaald dat eisers WIA‑uitkering na afloop daarvan per 19 juni 2019 wordt beëindigd.
1.3
Eiser heeft zich vervolgens per 15 maart 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiser onderzocht en geconcludeerd dat de arbeidsbeperkingen die voor eiser zijn vastgesteld bij de herbeoordeling per 11 december 2017, ook per 15 maart 2019 nog actueel zijn. Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft geconcludeerd dat eiser per 15 maart 2019 dan ook de functies nog kan doen die bij de herbeoordeling in 2017 voor hem zijn geselecteerd, zodat hij per die datum nog steeds 29,68% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Verweerder heeft daarom bepaald dat de beëindiging van eisers WIA‑uitkering per 19 juni 2019 niet wordt gewijzigd.
1.4
Omdat eiser vindt dat zijn beperkingen wél zijn toegenomen heeft hij bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heronderzoek verricht. Zij hebben de beoordeling van de eerste verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bevestigd. Bij besluit van 24 januari 2020 (
het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar daarom ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 25 september 2020 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser was via Skype aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde via telefonische verbinding. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 29,68%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 15 maart 2019.

Beoordeling van het geschil

3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling niet voldoet aan de voorwaarden en onjuist is. Uit de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet dat de brief van eisers fysiotherapeut van 17 december 2019 is meegenomen, terwijl daar juist in staat dat eisers klachten zijn toegenomen. Ook is er geen informatie opgevraagd bij eisers KNO‑arts, terwijl eiser daar expliciet toestemming voor heeft gegeven. Het heeft er de schijn van dat selectief gebruik is gemaakt van de medische gegevens, aldus eiser. Eiser voert verder aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Zijn arm en rugklachten en zijn psychische klachten zijn verergerd. Het kost eiser overdag veel moeite om zelfstandig te functioneren. Hij heeft slaapproblemen, last van vergeetachtigheid en constante pijn. Daarnaast kampt eiser met nieuwe klachten, waaronder neusbloedingen, tinnitus, en urologische problemen.
5.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien, zich daarbij een beeld gevormd van eisers medische toestand en heeft alle klachten die eiser heeft met hem besproken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier en de medische informatie van eisers behandelaars, waaronder de brief van eisers fysiotherapeut van 17 december 2019, bestudeerd. De toename van eisers fysieke klachten die de fysiotherapeut in deze brief omschrijft, heeft volgens hem echter geen betrekking op eisers medische toestand per 15 maart 2019. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. In een eerdere brief van 17 april 2019 schrijft de fysiotherapeut namelijk nog dat het klachtenbeeld van eiser stabiel is. Per 15 maart 2019 is de verzekeringsarts dan ook terecht uitgegaan van een stabiele fysieke situatie. Het betoog slaagt niet.
5.2
Wat betreft het opvragen van medische informatie overweegt de rechtbank dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Dit is alleen anders als er een behandeling in gang is gezet (of zal worden) die een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden van eiser, of als eiser stelt dat zijn behandelaar een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. Niet is gebleken dat hier op 15 maart 2019 bij eiser sprake van was. Eiser heeft erop gewezen dat hij vóór 2019 al behandeld werd door de KNO-arts, maar heeft dit geenszins concreet gemaakt. Daarbij komt dat de huisarts bij de beschrijving van eisers behandelgeschiedenis in juni 2019, geen melding maakt van de behandeling bij de KNO‑arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien voor het opvragen van medische informatie. Ook dit betoog slaagt niet.
5.3
Wat betreft de geclaimde toename van beperkingen ziet de rechtbank allereerst dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep per 15 maart 2019 is uitgegaan van arm- en rugklachten en psychische klachten bij eiser. Per 11 december 2017 waren er voor eiser al forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen, horende bij een ernstige depressie zonder psychotische kenmerken. Begin 2018 heeft eiser te maken gehad met een aantal ‘life events’ waarna zijn psychische behandeling tijdelijk is geïntensiveerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de psychische toestand van eiser per 15 maart 2019 echter niet meer wezenlijk anders dan per 11 december 2017. De beperkingen die toen zijn vastgesteld ondervangen eisers klachten dan ook nog voldoende. De nieuwe klachten die eiser noemt hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin aanleiding gegeven tot het vaststellen van beperkingen. Eiser heeft niet concreet gemaakt tot welke arbeidsbeperking zijn neusbloedingen hadden moeten leiden. Wel heeft hij betoogd dat hij vanwege zijn tinnitus beperkt is in horen, maar bij de onderzoeken hebben de verzekeringsartsen geen gehoorbeperkingen bij eiser waargenomen. De urologische problemen leiden er volgens eiser toe dat hij constant naar het toilet moet, wat hem beperkt in het verrichten van werk, maar deze klachten worden in die mate niet door de medische stukken onderbouwd.
5.4
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De door eiser geclaimde toegenomen beperkingen worden niet onderbouwd met informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft eiser niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die al in het dossier zit, blijkt dat hij per 15 maart 2019 meer of verdergaand beperkt is. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 3). Dit moet ook blijken uit medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook dit betoog slaagt dus niet.
5.5
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen die in de FML per 15 maart 2019 voor eiser zijn opgenomen, juist zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies die voor hem (bij de herbeoordeling in 2017 op grond van dezelfde beperkingen) zijn geselecteerd, niet zou kunnen uitoefenen. Daarbij vindt de rechtbank dat in het arbeidskundig rapport van 1 november 2018 per functie toereikend is gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiser uit de FML niet wordt overschreden.

Conclusie

6. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser per 15 maart 2019 minder dan 35%, namelijk 29,68% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft verweerder de ongewijzigde beëindiging van eisers WIA‑uitkering per 19 juni 2019 terecht in stand gelaten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 oktober 2020 gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is niet in staat om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.