Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar daarom ongegrond verklaard.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, die als chauffeur werkte, een WIA-uitkering ontvangen na een arbeidsongeschiktheid die begon op 23 juli 2014. Na een herbeoordeling op 11 december 2017 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 29,68%, wat resulteerde in de beëindiging van zijn uitkering per 19 juni 2019. Eiser meldde zich op 15 maart 2019 opnieuw als toegenomen arbeidsongeschikt, maar de verzekeringsarts concludeerde dat zijn situatie niet was veranderd. Eiser maakte bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2020 behandeld. Eiser betoogde dat de medische beoordeling niet correct was en dat zijn klachten waren toegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische rapporten zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van de verzekeringsarts zou ondermijnen. De rechtbank volgde de redeneringen van de verzekeringsarts en concludeerde dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier, op 2 oktober 2020.